Woensdag 10 mei 2006
De derde etappe. Voor de laatste keer begeef ik me
naar het noorden, naar Assen, waar ik de bus naar Rolde neem en de hunebedden
weer opzoek, het eindpunt van m’n vorige etappe. M’n troef deze keer is een
nieuwe slaapzak, ultralicht en ultraklein, die ik ’s ochtends vroeg nog gauw
even aanschaf.
Hij zal wel niet zo comfortabel zijn als m’n vertrouwde mummyslaapzak van weetikhoeveelkilo, maar er is schitterend weer voorspeld voor de komende dagen én nachten, dus koukleum of niet, ik waag het erop. Ook m’n jas (0,8 kilo) laat ik dit keer thuis. M’n rugzak weegt aldus minder dan ooit, en even ben ik in de verleiding om toch maar weer de ANWB-natuurgids mee te nemen, maar nee nee nee, niet doen, niet overmoedig worden zeg ik tegen mezelf.
Goed, daar gaan we. Rondje om de kerk, bij de hunebedden rechtsaf en dan ben ik weer op pad. Ik volg een voetpad dat over de voormalige spoorlijn Assen-Stadskanaal loopt. Het is warm en stil. Bloemetjes, bijtjes, witte vlindertjes. Als je goed luistert is het eigenlijk helemaal niet stil, maar hangt er een zoemerig waas van duizenden vleugeltjes in de lucht. En overal is het groen, heel erg groen. De afgelopen twee weken is de lente echt uitgebarsten. Als stadsbewoner overvalt het je altijd een beetje, ieder jaar is er weer zo’n dag dat je denkt ‘Verrek zeg, wat is de straat ineens groen!’ en dan realiseer je je dat het voorjaar is begonnen. Als je dan ook nog een romanticus bent, begin je op zo’n moment meteen te fantaseren over verre reizen, berglandschappen, stoffige steden en de koelte van een kerk… En als je dan ook nog Nederlands hebt gestudeerd, moet je natuurlijk denken aan de regels van Martinus Nijhoff:
Hij zal wel niet zo comfortabel zijn als m’n vertrouwde mummyslaapzak van weetikhoeveelkilo, maar er is schitterend weer voorspeld voor de komende dagen én nachten, dus koukleum of niet, ik waag het erop. Ook m’n jas (0,8 kilo) laat ik dit keer thuis. M’n rugzak weegt aldus minder dan ooit, en even ben ik in de verleiding om toch maar weer de ANWB-natuurgids mee te nemen, maar nee nee nee, niet doen, niet overmoedig worden zeg ik tegen mezelf.
Goed, daar gaan we. Rondje om de kerk, bij de hunebedden rechtsaf en dan ben ik weer op pad. Ik volg een voetpad dat over de voormalige spoorlijn Assen-Stadskanaal loopt. Het is warm en stil. Bloemetjes, bijtjes, witte vlindertjes. Als je goed luistert is het eigenlijk helemaal niet stil, maar hangt er een zoemerig waas van duizenden vleugeltjes in de lucht. En overal is het groen, heel erg groen. De afgelopen twee weken is de lente echt uitgebarsten. Als stadsbewoner overvalt het je altijd een beetje, ieder jaar is er weer zo’n dag dat je denkt ‘Verrek zeg, wat is de straat ineens groen!’ en dan realiseer je je dat het voorjaar is begonnen. Als je dan ook nog een romanticus bent, begin je op zo’n moment meteen te fantaseren over verre reizen, berglandschappen, stoffige steden en de koelte van een kerk… En als je dan ook nog Nederlands hebt gestudeerd, moet je natuurlijk denken aan de regels van Martinus Nijhoff:
Toen was het of een deur hem open
woei
En hij de verten van een landschap
zag,
Hij zag zichzelf daar wand’len in een
dag
Zwellend van zomer en groene groei.
Gelukkig ben ik daar allemaal te nuchter voor. Ik denk
alleen, pfoeh, warm, laat ik m’n pet maar eens opzetten.
"En overal is het groen..." |
Na een uurtje wandel ik de verkoeling van een bos binnen. En zo blijft het de rest van de dag. De hele middag loop ik door het bos van Boswachterij Gieten. Ik sta een beetje versteld van zoveel bos in Nederland, en ook van het feit dat ik niemand tegenkom, helemaal niemand. Waar is iedereen? De stakkers zijn toch niet aan het werk? Uren ben ik alleen met mezelf en ik geef mezelf over aan alle herinneringen die het bos oproept met z’n geuren en geluiden, het flakkerende zonlicht tussen de bomen, de naalden en dennenappels op de grond. Het zijn vage beelden: uitstapjes, schoolreisjes, vakanties van vroeger.
De mooiste vakantie was die naar Spanje en Portugal, met de camper, toen ik dertien was. Precies op de grens tussen beide landen troffen we een idyllisch riviertje, tussen de heuvels, alleen bereikbaar via een steil paadje. Dar hebben we als een soort familie Robinson op een strandje gekampeerd. In mijn herinnering wekenlang, in werkelijkheid slechts drie dagen, omdat we op de vlucht sloegen voor een Hagenese familie die gezellig naast ons kwam staan en iedere avond wilde yahtzeeën. Maar die drie dagen zijn n onze familie een soort mythe geworden. Weet je nog…het riviertje…zucht…
Ik ben de enige die een keer is teruggeweest, een paar
jaar geleden, met Christel en ons eigen kleine campertje. Zoiets is natuurlijk
riskant, want de kans is groot dat het tegenvalt. Naar bleek had een Duitser
het gebied gekocht en er een klein campinkje van gemaakt, waardoor er nu een
douche aanwezig was en een betonnen oprijlaan, maar voor de rest was het
riviertje nog even stil en ongerept, en hing nog steeds aan dezelfde boom het
touw waarmee je jezelf tarzanesk het water in kon slingeren. Wel een ander
touw, denk ik. Tweeëntwintig jaar na dato zat ik dus alsnog met een Hagenees
(Christel) bij ons riviertje en wat speelden we ’s avonds? Juist.
Onderweg een roofvogel. Ik wil een foto maken, maar
hij is juist bezig omhoog te cirkelen en verdwijnt snel uit zicht. Verder veel
vlinders, ik herken de Pleris brassicae, de Gonepteryx
rhamni en de Aglais
urticae. Ahem. En tenslotte drie jonge Homo sapiëns.
Met mountainbikes.
Tegens zessen loop ik Schoonloo binnen, een gehucht
van enkele huizen en een cafe-restaurant, Hegeman genaamd. Hier eet en drink ik wat. Aan
de andere kant van Schoonloo gaat het bos meteen weer vrolijk verder. Na een
tijdje stuit ik op het Loomeer, een kunstmatig meertje, of zoals de Drenten het
noemen: een spartelvijver. Op dit tijdstip wordt er echter weinig gesparteld.
Het meertje is compleet verlaten. Op een bankje geniet ik van de avondrust, het
lijkt alsof de stilte weer anders klinkt dan overdag, meet omfloerst.
Tenslotte loop ik naar de camping van Staatsbosbeheer
verderop in het bos en sta even raar te kijken als deze totaal verlaten blijkt.
Geen tent, geen caravan, niets. Zou het er spoken? Je hebt toch van die
heksenverhalen hier? Ach, ik ben niet bang, ik zet m’n tent ergens neer en neem
gewoon neen extra slok van m’n magische drank, Echte Fryske Beerenburg. Niet
dat het de monsters weghoudt…maar je snurkt overal dwars doorheen!
----------------------------------------------------------------------
Donderdag 11 mei 2006
Helaas, één monster krijgt me toch te pakken. Zo tegen
vijven ’s ochtends dringt hij m’n slaapzak binnen, met lange koude vingers die
van m’n nek naar m’n rug gaan en vandaar naar m’n benen… Rillend word ik
wakker. Brrr! Koud! Ik draai me om en om, maar echt slapen doe ik niet meer,
daarvoor heb ik het te fris. Die slaapzak is dus niks. Ultradun, ja en
ultrakoud. Stijf als een plank sta ik tenslotte maar op en drink twee koppen
koffie om weer een beetje bij te komen. Ik heb zin in om er Beerenburg doorheen
te gooien, maar ja, zo ben ik niet opgevoed… Het kost me moeite om op gang te
komen, pas tegen tienen ‘reken ik af’ bij ‘de receptie’ (ik doe 5 euro in een
envelopje) en verlaat het terrein.
De 'receptie'... |
...en de 'kassa'. |
Overwegingen naar aanleiding van een bankje
Ook vandaag weer bos, bos, bos. Geen mens te zien. Pas
na een uurtje komt me voor het eerst iemand tegemoet. Het blijkt een wandelaar
te zijn, een oudere man met spierwitte benen, een professional als je het mij
vraagt, te oordelen naar z’n ferme pas en ouderwetse knapzak. We groeten
elkaar, en ik ben al voorbij als ik opeens nog hoor: Er komt een bankje over een
kilometer. Over die opmerking
breek ik me een tijdje het hoofd. Kijk, zo doen professionele wandelaars dat,
denk ik eerst bij mezelf. Die geven elkaar nuttige tips. Eigenlijk had ik –zo
in het voorbijgaan- iets moeten terugzeggen als: Dennenbos verderop, pas op, muggen.
Of: Over twee uur café
Hegeman, cola beetje lauw! Als
beginner moet ik dat natuurlijk nog leren. Maar aan de andere kant, zo denk ik:
nuttig, nuttig… Wat kan mij dat bankje nou schelen, je struikelt hier over de
boomstronken en omgevallen bomen, allemaal perfecte zitplaatsjes, en trouwens,
ik ga altijd op m’n rugzak zitten, en als het ècht moet ga ik toch lekker tegen
een boom op de grond zitten, waar heb je nou in godsnaam een bankje voor nodig
in een bos… Maar acht eens
even, realiseer ik me dan. Ik wilde ook iets tegen die man zeggen, iets
aardigs, namelijk hoe mooi ik het hier vond, maar in de gauwigheid kon ik niet
op de woorden komen, dus zei ik maar niets. Misschien wilde die man ook wel
zoiets zeggen, zocht hij ook naar woorden, dacht hij aan het bankje waar hij
zojuist zo heerlijk had gezeten en kwam het er toen uit als er komt een bankje over een
kilometer. Dan bedoelden we
dus eigenlijk hetzelfde. Dan waren het dus met elkaar eens. Roerend!
Het is lunchtijd als ik eindelijk m’n kop uit het bos
steek. Ik ben er wel aan toe, want ik heb al drie uur gelopen en alleen een
paar mueslirepen gegeten. Daarom maak ik een kleine omweg en loop via het
Oranjekanaal naar Schoonoord, doe boodschappen, eet een paar broodjes, drink
voor € 1,35 een kopje koffie bij een café met de raadselachtige naam De Haven
(te vergelijken met een café Boslust op de boulevard van Scheveningen) en loop
weer terug, om opnieuw het bos in te duiken, richting Sleen. Ergens in dit bos
passeer ik een monument ter nagedachtenis van één van de ‘oprichters’ van het
Pieterpad. Het Pieterpad is het geesteskind van twee oudere dames, Toos en
Bertje, die aanvankelijk een wandelroute tussen hun woonplaatsen wilden
uitzetten (Tilburg en Groningen) maar daarna het idee opvatten van een echt
Lange Afstand Wandelpad in Nederland. Toen ze na jaren de route van
Pieterburen naar de Pietersberg hadden uitgestippeld, klopten ze aan bij het
Nivon om er een officieel gidsje van te maken, waarop het Nivon zei: Ziet er
prima uit, maar wij geven alleen wandelingen in beide richtingen uit. Dus waren
de twee zestigers nog twee jaar bezig om de route andersom in kaart te brengen…
Maargoed, hun wandelpad heeft naam en faam gekregen, en Toos (overleden in 2004)
is geëerd met een bijzonder stemmig monumentje ergens halverwege Schoonoord en
Sleen.
Verderop in het bos passeer ik een paar huifkarren, wéér een hunebed (De Papeloze Kerk genaamd) en een veldje vol grafheuvels van drieduizend jaar oud. Maar mijn doel is de Kibbelkoele, een ‘spartelvijver’ die ik toevallig ken, omdat ik er een paar jaar geleden met m’n familie van vaders kant in heb liggen spartelen. Dat wilde mijn oma van 87 zo graag, nog één keer met de familie picknicken, net als vroeger, met alle kinderen en kleinkinderen… Dat die kinderen inmiddels 50 en 60 zijn en haar kleinkinderen in de 30 en dat het geheel van rimpels, rugklachten en bierbuiken aan elkaar hangt, dat het kortom een krakkemikkig oud zootje is geworden maakt voor oma allemaal niet uit. Voor haar blijven we allemaal kinderen. Toch was het een hele gezellige dag, en er was een nieuwe generatie –de kinderen van m’n zus– die voor jeugdig gespartel in de brouwerij zorgde. Vandaag ligt de Kibbelkoele er een stuk rustiger bij. Ik neem een duik en laat alle hitte, vermoeidheid en stoffigheid achter in het water.
Opgefrist loop ik de laatste 4 kilometer naar Sleen. De hunebedden bij Noord-Sleen laat ik achteloos liggen, nou ken ik ze wel. Bij de kerk staat m’n nichtje Melanie ongeduldig op de uitkijk, ze wacht al een half uur, blijkt. In haar oude Golfje brengt ze me naar Oosterhesselen, 7 kilometer verderop, waar de zus van m’n moeder woont, Jeanette met haar man Albert. We eten patat en een frikandel speciaal en ’s a vonds stappen we op de fiets voor een echt Italiaans ijsje in Gees, maar we zijn al te laat en eindigen daarom met een softijsje in de kroeg van Oosterhesselen, ook goed. M’n neefje Rene komt er later ook nog bij. Thuis kijken we naar een video van z’n band Klabats (zie hier), een Alternative Percussion Group, ofwel zes ex-slagwerkers van de plaatselijke fanfare die muziek maken op alles wat voorhanden is, van bezemstelen tot olievaten tot gootsteenontstoppers… Het wordt laat die avond.
Verderop in het bos passeer ik een paar huifkarren, wéér een hunebed (De Papeloze Kerk genaamd) en een veldje vol grafheuvels van drieduizend jaar oud. Maar mijn doel is de Kibbelkoele, een ‘spartelvijver’ die ik toevallig ken, omdat ik er een paar jaar geleden met m’n familie van vaders kant in heb liggen spartelen. Dat wilde mijn oma van 87 zo graag, nog één keer met de familie picknicken, net als vroeger, met alle kinderen en kleinkinderen… Dat die kinderen inmiddels 50 en 60 zijn en haar kleinkinderen in de 30 en dat het geheel van rimpels, rugklachten en bierbuiken aan elkaar hangt, dat het kortom een krakkemikkig oud zootje is geworden maakt voor oma allemaal niet uit. Voor haar blijven we allemaal kinderen. Toch was het een hele gezellige dag, en er was een nieuwe generatie –de kinderen van m’n zus– die voor jeugdig gespartel in de brouwerij zorgde. Vandaag ligt de Kibbelkoele er een stuk rustiger bij. Ik neem een duik en laat alle hitte, vermoeidheid en stoffigheid achter in het water.
De papeloze kerk |
Opgefrist loop ik de laatste 4 kilometer naar Sleen. De hunebedden bij Noord-Sleen laat ik achteloos liggen, nou ken ik ze wel. Bij de kerk staat m’n nichtje Melanie ongeduldig op de uitkijk, ze wacht al een half uur, blijkt. In haar oude Golfje brengt ze me naar Oosterhesselen, 7 kilometer verderop, waar de zus van m’n moeder woont, Jeanette met haar man Albert. We eten patat en een frikandel speciaal en ’s a vonds stappen we op de fiets voor een echt Italiaans ijsje in Gees, maar we zijn al te laat en eindigen daarom met een softijsje in de kroeg van Oosterhesselen, ook goed. M’n neefje Rene komt er later ook nog bij. Thuis kijken we naar een video van z’n band Klabats (zie hier), een Alternative Percussion Group, ofwel zes ex-slagwerkers van de plaatselijke fanfare die muziek maken op alles wat voorhanden is, van bezemstelen tot olievaten tot gootsteenontstoppers… Het wordt laat die avond.
-----------------------------------------------------------------------------------
Vrijdag 12 mei 2006
En weer vroeg op. Eindelijk eens een huis met een
weegschaal, zodat ik m’n rugzak kan wegen: tien kilo. Hmm, niet slecht. Met de
broodjes en de frisdrank van m’n tante erbij: dertien kilo. Hallo zeg! Wat zijn
dat voor broodjes?! Melanie brengt mij en m’n tante weer naar Sleen, waar
inmiddels de eerste meeloper met de bus is gearriveerd: m’n moeder Ankie. We
drinken nog een kopje koffie, bekijken het fraaie raadhuis en dan vertrekken
moeder en zoon voor een wandeling van 19 kilometer naar Coevorden.
Geen bos meer vandaag. De route volgt allerlei
bomenrijke landweggetjes en zigzagt via kleine buurtschappen als Den Hooi, De
Haar en Dalerveen naar Coevorden, dat op de grens tussen Drenthe en Overijssel
ligt en waar Ankie en ik -93 jaar levenservaring- nog nooit zijn geweest. Het
is heerlijk weer, lekker warm, en al keuvelend vliegen de uren voorbij. We
pauzeren een tijdje in Den Hooi, op een grasveldje omringd door zwart geteerde
boerenschuren, naast een ouderwetse pomp die niet werkt. Vanuit het zuiden
passeren ons drie, vier stellen wandelaars, allemaal wat oudere vrouwen,
reïncarnaties van Toos en Bertje lijkt het wel.
We stappen weer op en vorderen voorspoedig. Een paar
kilometer voor Coevorden passeren we een piepkleine joodse begraafplaats uit de
18e eeuw. Nog iets verder herkennen we het lommerrijke De Huttenheugte, een
bungalowpark waar we ooit zijn geweest toen m’n oma, inderdaad dezelfde als van
die spartelvijver, er een stacaravan had gehuurd. Discussiërend over welk jaar
dat nou precies was, lopen we Coevorden binnen via het Stieltjeskanaal en
slingeren door het stadspark richting station. De etappe van vandaag zit erop.
Eindstand: één blaar voor de meeloper, ikzelf de standaard zere voeten, maar
verder een genoeglijke dag die voorbij is gevlogen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten