Een paar dagen Jakarta achter de rug. Een drukke en lawaaiïge stad, die als een stevige roker de hele dag een vieze wolk uitblaast, afkomstig van het verkeer dat zonder ophouden rondraast. Auto’s, taxi’s, tuctucs, busjes, brommertjes, heel veel brommertjes.
De eerste dag hebben wij ons gered met lopen en taxi’s, maar op dag twee kregen we de Transjakarta in de smiezen, hét antwoord van de stad op haar vervoersverstopping: een aparte busbaan op de hoofdwegen waar bussen af en aan rijden, naar vaste haltes die ongeveer een kilometer uitelkaar liggen, vergelijkbaar met een metrosysteem. Simpel, maar het werkt prima. Het loste alleen niet het probleem op hoe je in Jakarta een straat oversteekt waar drie rijen auto’s voorbij scheuren...
Jakarta heeft niet echt een centrum, of het moet Monas zijn, een park rondom een kolossale pilaar met gouden vlam die als nationaal monument geldt. Een soort monument op de Dam, alleen is dit een zinderend hete betonvlakte waar niemand zich waagt. (Behalve ’s ochtends vroeg, wanneer er druk wordt gefitnesst en gewandeld, in de ‘koelte’ van 30 graden...) De inwoners lijken zich vooral op te houden in Bijenkorfachtige winkelcentra met air-conditioning, de een nog luxer dan de ander, waarin zich naast de fonkelende mode- en tassenzaakjes ook een ‘food court’ bevindt, een kelder met allerlei restaurantjes, veelal fastfood. Het rijkere deel van de bevolking, tenminste.
Het armere deel ligt overdag te slapen op de stoep of hangt rond naast hun ‘winkel’, een brommer of aanhangwagen volgestouwd met softdrinks en saté. Zoals andere Aziatische hypersteden heeft Jakarta twee gezichten en in de goot onder de moderne spiegelflats wordt driftig geritseld om te overleven. Bedelaars zie je echter niet, dat valt ons op. En we worden ook niet lastig gevallen door verkopers. Wel worden we voortdurend vriendelijk gegroet en aangesproken, en het schijnt ook énig te zijn met ons op de foto te gaan, want dat wordt een aantal keren gevraagd. We zijn ook een ontzettend leuk stel, natuurlijk.
De eerste dag hebben wij ons gered met lopen en taxi’s, maar op dag twee kregen we de Transjakarta in de smiezen, hét antwoord van de stad op haar vervoersverstopping: een aparte busbaan op de hoofdwegen waar bussen af en aan rijden, naar vaste haltes die ongeveer een kilometer uitelkaar liggen, vergelijkbaar met een metrosysteem. Simpel, maar het werkt prima. Het loste alleen niet het probleem op hoe je in Jakarta een straat oversteekt waar drie rijen auto’s voorbij scheuren...
Monas...maar kom er maar eens... |
Jakarta heeft niet echt een centrum, of het moet Monas zijn, een park rondom een kolossale pilaar met gouden vlam die als nationaal monument geldt. Een soort monument op de Dam, alleen is dit een zinderend hete betonvlakte waar niemand zich waagt. (Behalve ’s ochtends vroeg, wanneer er druk wordt gefitnesst en gewandeld, in de ‘koelte’ van 30 graden...) De inwoners lijken zich vooral op te houden in Bijenkorfachtige winkelcentra met air-conditioning, de een nog luxer dan de ander, waarin zich naast de fonkelende mode- en tassenzaakjes ook een ‘food court’ bevindt, een kelder met allerlei restaurantjes, veelal fastfood. Het rijkere deel van de bevolking, tenminste.
Het armere deel ligt overdag te slapen op de stoep of hangt rond naast hun ‘winkel’, een brommer of aanhangwagen volgestouwd met softdrinks en saté. Zoals andere Aziatische hypersteden heeft Jakarta twee gezichten en in de goot onder de moderne spiegelflats wordt driftig geritseld om te overleven. Bedelaars zie je echter niet, dat valt ons op. En we worden ook niet lastig gevallen door verkopers. Wel worden we voortdurend vriendelijk gegroet en aangesproken, en het schijnt ook énig te zijn met ons op de foto te gaan, want dat wordt een aantal keren gevraagd. We zijn ook een ontzettend leuk stel, natuurlijk.
Het oude Nederlandse raadhuis |
Behalve dan dat het in zo’n ongezond, drassig moerasgebied lag dat vrijwel iedereen binnen het jaar stierf aan iets besmettelijks. Niet voor niets luidde de bijnaam 'Het kerkhof der Europeanen'... Coen zelf was een taaie en hield het tien jaar vol voor hij toch ook bezweek aan dysenterie en darminfectie. Nog steeds is het geen frisse buurt en heeft het veel te kampen met overstromingen. Wat resteert uit die VOC-tijd zijn een aantal pakhuizen (nu een museum), een wachttoren, een ijzeren hangbrug en het oude raadhuis. Plus nog één echte oerhollandse gracht. In originele staat, te oordelen naar de stank die er vanaf komt...
Het raadhuis dateert uit 1707 en staat aan het oude raadhuisplein, nu Taman Fatahillah geheten. In tegenstelling tot andere oude gebouwen die zwaar in verval zijn of afgebroken is dit goed onderhouden en ligt het er patent bij met z’n koloniale klokketoren. Het gebouw doet tegenwoordig dienst als Historisch Stadsmuseum, maar eerlijk gezegd stelt dat niets voor. Aan het plein liggen nog een paar andere musea en het Café Batavia, dat helemaal is ingericht in de stijl van een koloniale club uit de jaren twintig en waar we de inwendige mensch laaven met enen Coca Cola.
Daarna wandelen we langs het grachtje naar de haven, Sunda Kelapa. Hier staat nog die oude wachttoren, De Uitkijk genoemd. We bezoeken hier het Maritiem Museum, waar we de enige bezoekers zijn. Trouwens, overal zijn we zo’n beetje de enige toeristen, dat verbaast ons wel een beetje. Zou niemand naar Jakarta gaan? Omdat iedereen wel weet dat er niets te zien is behalve een rottende gracht en een verlaten park? Hmm. Had dat even gezegd. Niettemin was dit bezoekje aan het voormalige Batavia zeer interessant.
De volgende dag (donderdag) bezoeken we ook een stukje Nederlandse geschiedenis, maar dan van heel andere aard: de botanische tuinen van Bogor. Bogor ligt een kilometer of zestig zuidwaarts en we komen er met een forenzentreintje. Op deze plek, die de Nederlanders ‘Buitenzorg noemden, bouwde gouverneur-generaal Van Imhoff in 1745 zijn ambtswoning, weg uit dat stinkende Batavia. De tuin gebruikte hij om te experimenteren met allerlei gewassen, om uit te zoeken welke het beste gedijden in Javaanse grond, ofwel waaraan het meest verdiend kon worden. Dat bleken thee, koffie en tabak. De rest is geschiedenis. Het verplichte Cultuurstelsel werd ingevoerd, Nederland werd schatrijk, den Javaan leed honger en Bogor kreeg een botanische tuin van wereldfaam. Waar de Hollandse koopmansgeest al niet goed voor was. Het is inderdaad een fantastisch park. De finesses van alle verschillende soorten palmen en ander geboomte ontgaan ons enigszins, maar het is lekker wandelen zo in de schaduw, tussen al dat groen. Er is ook een mooi orchideeënhuis. En een heel fijn restaurant.
Het orchideeënhuis |
Eenmaal buiten het park wordt het snel donker. Je zit hier recht onder de evenaar, de avond valt snel en om zes uur is het pikdonker. We zoeken een restaurantje op: vanavond eten we voor de verandering eens Indonesisch. Daarna laten we ons in een lokaal busje (angkot) terugrijden naar het station vanwaar de trein ons weer naar het Grote Boze Jakarta brengt.
Voor de laatste keer. Want we gaan verder, naar Yogyakarta, het culturele hart van Java naar men zegt.
Leuk hoor!
BeantwoordenVerwijderenNou had ik een aantal dagen geleden opeens een angstdroom...... had ik die katten niet te eten moeten geven? Gelukkig werd ik wakker...
Groet Jeroen