Midden
in de winter naar koud en donker IJsland … waaròm?! Daar kan maar één reden
voor zijn: het noorderlicht!
Al
jaren stond het op Christels verlanglijstje en daarom had ik reeds maanden
geleden een verrassingsweekendje naar Reykjavik georganiseerd, volledig achter
haar rug om. Mijn bedoeling was om haar er op de dag van vertrek mee te
overvallen – ik verkneukelde me enorm op haar reactie– maar gedwongen door
omstandigheden moest ik het al een week eerder vertellen. Niet getreurd: nog
steeds was het een grote verrassing en stapte ze met ongelovige ogen (en een
hoofd vol snot, want ze was snipverkouden) op Schiphol het toestel van Iceland
Air in. We gingen van vrijdag tot maandag, drie dagen dus – ofwel drie kansen
om het noorderlicht te zien.
Want
met de Aurora Borealis, zoals de officiële term luidt, moet je een beetje geluk
hebben. Ten eerste is het ene jaar geschikter dan het andere. Het noorderlicht
wordt veroorzaakt door de zogenaamde ‘zonnewind’, uitbarstingen van
zonne-energie die aangetrokken worden door de magnetische polen en zich daar,
op zo’n 80 tot 100 kilometer hoogte, ontladen in lichtgevende deeltjes. Maar de
zonnewind fluctueert in sterkte, in een cyclus van zo’n acht jaar, en dit jaar
was ze niet in beste vorm, tussen de 2 en 3 op een schaal van 0 tot 10. En ten
tweede moet het onbewolkt zijn, logisch, anders zie je niks daarboven. Maar wat
dat betreft hadden we niet te klagen. Terwijl IJsland een vreselijke winter
beleefde – zo hoorden wij – was het dit weekend voor het eerst in tijden weer
lekker zonnig. En dus, inderdaad, op zaterdagavond kregen we het noorderlicht
te zien, zo tussen negen en tien ’s avonds op de boulevard van Reykjavik.
Groene strepen die zich in bochten wrongen hoog boven onze hoofden. Check! Afgestreept
van de bucket list!
Wat
deden we verder? We zaten in hotel Fron aan de Laugavegur, naar bleek de
leukste straat van Reykjavik, een voetgangersgebied vol winkeltjes, cafés en
restaurants. Naast ons bijvoorbeeld – onze kamer keek erop uit – zat het
veelgeprezen restaurantje Glo waar we lekker vegan hebben gegeten; en verderop
troffen we tot onze grote verrassing een Nepalees restaurant waar we ons weer
eens aan één thali konden vergrijpen (met de nadruk op één, want door een
misverstand – hoe Nepalees! – kregen we er maar één in plaats van de bestelde
twee). De cuisine van IJsland zelf bestaat, behalve uit soep met lamsvlees,
vooral uit verse vis, dus dat hebben we de laatste avond gegeten, ook weer vlak
bij ons hotel. Overigens is alles niet goedkoop, zeker drank niet: €8 voor een
biertje is wel de norm hier. Gelukkig bieden veel cafés happy hour waarbij je tussen
17en 19 uur 2 voor de prijs van 1 kunt drinken. Daar hebben we dankbaar gebruik
van gemaakt, Hollanders die we zijn.
Het
centrum van Reykjavik is fris, rustig en bescheiden van omvang. De stad is
moeiteloos te belopen. Overal is het schoon, netjes, goed onderhouden en
behoorlijk nieuw. Alles is laagbouw, hoogste punt is de Hallgrimskirkja, een betonnen
kerk van 73 meter hoogte in de vorm van een raket. Vanaf de toren heb je mooi
uitzicht over de stad. Het interieur is volledig kaal, uitgezonderd een enorm
orgel van 5000 pjjpen dat wordt bespeeld vanaf een klavier midden in de kerk
zelf; we hebben er een zaterdagmiddagconcert bijgewoond. Andere
bezienswaardigheden zijn de Solfar, een beeld van een vikingschip aan de
waterkant; Harpa, een modern operahuis van spiegelglas; en Tjörnin, een meer
midden in de stad dat je nu dwars kon oversteken omdat het was dichtgevroren.
In een middagje hadden we alles wel bekeken. Inclusief het piepkleine
parlementsgebouw dat meer weg heeft van een Fries dorpshuis.
De
tweede dag, zondag, maakten we daarom een busreisje met Greyline waarbij
we nog iets van het land konden meepikken. Hoe leeg het is, bijvoorbeeld.
IJsland is tweeëneenhalf keer zo groot als Nederland, maar er wonen slechts 340.000
mensen waarvan de helft in Reykjavik. Eenmaal de stad uit is het dus gedaan met
de civilisatie. Sneeuwvelden tot de horizon, beijsde tafelbergen, hier en daar
een meer. We stopten bij de breuklijn tussen twee aardplaten (de Amerikaanse en
de Euraziatische) en wandelden door een grote scheur tussen de lavabrokken, ons
verbazend over het nieuwtje dat IJsland zo’n 300 aardbevingen per dag (!) telt, het gros onmerkbaar klein. Ieder jaar trekken die aardplaten het land 1,5 centimeter verder uit elkaar, vertelde de gids. IJsland groeit dus.
Aan die verbijsterende activiteit onder de aardkorst dankt IJsland ook z’n
moderne goud, ofwel haar geothermische energie die gratis bubbelt onder de
grond en wordt gebruikt voor elektriciteit en warm water. Duurzaam, schoon, onuitputtelijk.
Er zit alleen wel een luchtje aan: het stinkt naar zwavel, zoals we konden
vaststellen in de douche in hotel Fron.
Later
op de dag bezochten we nog een enorme waterval (Gullfoss) en een heuse geiser
(Strokkur) die om de paar minuten spectaculair omhoog spoot, water van 100
graden Celsius dat meteen verdampte in de buitenlucht. Want warm als het onder
de grond mag zijn, daarboven was het verdomde koud. Het hele weekend maten we
-6 en -7 en we hadden gelukt dat het zonnig was en windstil, want anders was de
gevoelstemperatuur niet te harden geweest. Het zijn temperaturen die we in
Nederland een beetje ontwend zijn en eigenlijk was het wel leuk om weer eens
een beetje winter mee te maken.
Maandagochtend
om vijf uur liepen we door de stille straatjes van Reykjavik terug naar het
busstation. Ineens was het veel minder koud, rond het vriespunt, en toen we
onderweg waren naar luchthaven Keflavik begon het te sneeuwen. Kennelijk hadden we
dit weekend een zeldzaam IJslands weerraam van helder, zonnig weer meegemaakt.
Wat een geluk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten