Stralend weer was het die
eerste dag – met de nadruk op stralend. Terwijl wij urenlang langs de grote
rivieren naar het oosten fietsten, werden onze bleke studentenhuidjes danig
geroosterd.
Aan het eind van de middag
staken we voorbij Nijmegen de grens over en reden West-Duitsland binnen. We hadden
al een aardig eind gefietst en de bedoeling was snel een camping te zoeken,
maar die bleek nog een verrot eind weg, in Kalkar, dus er zat niets anders op
dan met zware benen en gloeiende hoofden door te stampen. Op de valreep kreeg
ik ook nog een lekke band, dus moest in de berm van de weg alle bagage eraf en
mijn fiets op de kop zodat ik het verdammtes loch kon plakken.
Eindelijk, na 113 kilometer,
bereikten we de camping, onder de rook van de kerncentrale van Kalkar die in 1988
nog volop in bedrijf was (tegenwoordig is het een pretpark). Nou, een beetje
energie konden we wel gebruiken. We waren helemaal kapot. Eerst stortten we neer
op een matje op de grond, daarna sleepten we ons naar de douche waar ik – zo
herinner ik me – een kwartier of zo op de grond zat en de stralen over me heen
liet komen voor ik weer een beetje mans was. Toen koken en gauw naar bed, in
het tentje dat vanaf nu ons tweede huis zou worden.
De volgende ochtend was
het weer omgeslagen. Het zag er grijs en regenachtig uit nu, en zo zou het de
komende week ook blijven. Voor onze verbrande lijven kwam dat niet slecht uit, eerlijk
gezegd, en ook verder lieten we ons humeur er niet door verpesten, we fietsten
een beetje tussen de buien door en als het echt moest gingen de regenpakken
aan. De eerste paar dagen deden we – nog bijkomend van die veel te zware
startdag – een beetje rustig aan: 56 km, 48 km, een rustdag in Krefeld. Al die
tijd fietsten we geleidelijk omhoog de Duitse hoogvlakte op, maar op dag 6 zeilden
we aan het eind van de dag via een spectaculaire afdaling langs verlaten
landweggetjes weer naar beneden en kwamen terug bij de Rijn, bij Remagen. Voor de Amerikanen was dit in 1945 de poort naar Duitsland, want hier lag de enige brug over de Rijn - de oude Ludendorf-spoorbrug - die niet was verwoest; in dit historische voetspoor steken wij ook de Rijn over, zij het via een moderne brug, want de oude spoorbrug stortte destijds na duizenden stampende soldatenlaarzen tien dagen later alsnog in.
De Loreley |
Die Rijn werd nu onze gids.
Een week lang fietsten we langs de oevers van de rivier, langs wijngaarden,
kastelen, heuvels en bezienswaardigheden als de Loreley en Deutsches Eck, de
plek bij Koblenz waar Rijn en Moezel samenkomen onder toeziend oog van een
reusachtig standbeeld van keizer Willem de eerste. (In 1988 stond op de sokkel
trouwens alleen een vlaggenmast, het beeld zelf was vernield in de oorlog en
werd pas in 1993 herplaatst.) We namen een rustdagje in Koblenz en namen een
kijkje in Festung Ehrenbreitstein, hoog boven het water en bereikbaar via een
kabelbaan over de Moezel.
Deutsches Eck |
Ondertussen was het weer aanmerkelijk
verbeterd. Die eerste regenweek lag alweer ver achter ons en we troffen vanaf
nu alleen nog maar zonnige dagen, met hooguit een pittig onweersbuitje af en
toe. Vanaf nu zou de temperatuur in oostwaartse richting crescendo verlopen,
met zelfs tropische hitte in Boedapest. Maar dat laatste wisten we natuurlijk
nog niet. Nee, Boedapest leek nog steeds erg ver weg, al waren we nu een week
of twee onderweg en begonnen we er lekker in te komen. We hadden zo’n beetje de
leukste fase van de reis bereikt, de middelste fase waarin je het gevoel hebt
al lang van huis te zijn, maar tezelfdertijd het einde nog lang niet in zicht
lijkt, zodat onderweg zijn nu echt je leven is geworden en het voor altijd
lijkt te kunnen doorgaan. De benen waren getraind, de lichamen
gewend en gebruind, het ritueel van kamp maken ’s avonds en weer afbreken 's
ochtends geëvolueerd tot een perfect gesynchroniseerde dans voor twee.
Meestal
kookte N. ‘s avonds, terwijl ik ons dagboek bijwerkte of alvast de route voor morgen
uitstippelde, één van mijn grote hobby's. Nadat we bij Heidelberg van mijn beginkaart
waren afgereden (schaal 1 op 250.000, niet echt geschikt) kocht ik Duitse fietskaarten
van 1 op 100.000 die prima voldeden. ‘s Avonds speelden we ‘kniffel’ (Duits voor
yahtzee) of we lazen wat, voor zover we de ogen openhielden, want fietsen
maakte vermoeid en meestal gingen we vroeg slapen. Aan borrelen deden we niet. Een
keer zagen we ons genoodzaakt een jeugdherberg op te zoeken, in Heilbronn. Dat
was eens maar nooit meer: strenge beheerder, gescheiden slapen, om half tien
lichten uit. Nee, dan liever de vrijheid van het kamperen.
Kortom, ik genoot enorm. Enige minpuntje bleef die veel te tengere Raleigh. Los van lekke banden en derailleurproblemen kreeg ik steeds slagen in mijn achterwiel, dus een paar keer moest ik op zoek naar een fietsenmaker. Maar goed, hij reed nog steeds.
Na tweeëneenhalve week
pikten we bij Ingolstadt (met d/t) de Donau op, met bijna 3000 kilometer de
langste rivier van Europa. Hier troffen we tot onze verrassing een heuse
fietsroute, de Donau Rad Weg. Tegenwoordig is dat een van de drukste en
populairste fietsroutes van Europa, met boekjes en gps-routes enzovoorts, maar
in 1988 stond deze nog in de kinderschoenen (hij bestaat sinds 1984) en werd
hij minimaal bewegwijzerd en ook minimaal gebruikt – slechts af en toe kwamen
we andere fietsers tegen. De Donau Rad Weg volgde meestal kleine wegen, soms
niet meer dan graspaden over de oeverdijk, en over het algemeen was het een
mooie, rustige route, al moest je af en toe erg zoeken naar de juiste weg en
blééf je het water oversteken (in totaal bijna 20 keer tot Wenen).
De Donau Rad Weg |
Omdat het
terrein zo plat als een dubbeltje was, begonnen we ineens flink op te schieten.
90 km, 101 km 105 km, 116 km… We passeerden Regensburg, Deggendorf, Passau, ja
met reuzensprongen naderden we Budapest en het was in deze fase van onze reis
dat we serieus begonnen te geloven dat het einddoel haalbaar was. Gewoon deze
rivier blijven volgen, steeds dieper Europa in, en er kon niets misgaan toch?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten