Verhaal, ingestuurd naar verhalenwedstrijd 'Verzwegen verhalen: een andere vader of moeder', maar om een of andere rare reden niet gewonnen.
Januari 2011
Januari 2011
Ik beroep mij op
m’n zwijgrecht. Ik ga jullie niet vertellen wat ik weet of waarom ik het heb
gedaan. Het interesseert jullie niet. Voor jullie ben ik toch schuldig, een
moordenares, het Huntington-monster zoals de kranten zeggen. Ik heb mijn kinderen
vermoord, nu moet ik op de stoel. Maar het kan me niet schelen. Verlos me van
deze wereld, van dit wrede bestaan dat enkel uit lijden en onechtvaardigheid
bestaat. Ik weet dat mij iets beters wacht hierna. Een nieuwe wereld, een goede
wereld waarin ik Josh en Jacob zal terugzien en we samen heerlijk kunnen rennen
en stoeien en Hem een schop onder Z’n valse reet kunnen geven.
Alleen de
gedachte aan m’n meisjes maakt me verdrietig. Sarah, Ruth, kleine Abbie. Hun
lot is onzeker en dat is triest. Ik zag hun gezichtjes aan de andere kant van
het glas, wit van de spanning. Ze verlangden naar me, ik kon het zien, en
tegelijkertijd waren ze bang. Bang voor hun eigen monstermama. Ik weet dat
Richard ze ophitst. Richard is…oudtestamentisch. Woest als een aartsvader. Z’n
ogen spuwden vuur die ene keer dat ik hem nog heb gezien. Als ze het hem
vragen, zal hij geen moeite hebben eigenhandig de schakelaar om te zetten. En
het ergste is, ik begrijp hem ook nog.
Ons huwelijk is
nooit goed geweest. Maar in ons milieu betekent dat niets. Dat wil zeggen: onze
huwelijken zijn nooit goed, en dat geldt dus als normaal. Het heeft lang
geduurd voor ik daar achter kwam. Hoe had ik het ook kunnen weten? We hebben
geen kranten, geen televisie, geen internet. Alleen de bijbel en de leringen
van oom Jeffs, onze profeet. Niet bepaald inspiratie voor een vreugdevolle
huwelijkse staat met wederzijds respect. Onze moraal is afkomstig van oude
geile mannen. Onderdrukking is onze norm. Polygamie is onze norm. En veel
kinderen.
Toch heb ik zelf
voor Richard gekozen. Voor zover ik nog een keuze had destijds, na de
verkrachting. Ik was dertien toen het gebeurde. Een eeuwenoud verhaal, opa
pakte z’n kleindochter. Het was voorbij voor ik het wist, maar daarna lag ik de
hele nacht radeloos wakker. Ik bloedde al en wist dat ik een baby kon krijgen. ‘s
Ochtends had ik een besluit genomen. Ik mocht geen tijd verliezen. Ik maakte me
mooi, wat niet meevalt zonder make-up of speciale kleren. In mijn netste rok en
overgooier ging ik naar Richard toe en knielde voor hem neer. Ik hou van u, zei
ik, neem me als uw bruid. Met grote ogen keek hij naar me, maar hij zei ja, tenminste
op zijn manier. Ter plekke werd ik overmand, voor de tweede maal binnen een etmaal.
Richard was
twintig jaar ouder en onze overbuurman. We trouwden snel, voordat mijn
groeiende buik zou opvallen. Als tweede vrouw trok ik bij hem in. Zijn eerste
vrouw, Amy, kon geen kinderen krijgen. Het was het ergste dat een vrouw kon
overkomen, bij ons telde je dan niet mee. Alsof ze dat besefte deed Amy haar
best onzichtbaar te zijn. Stil als een uiltje sloop ze door het huis en het
liefst sloot ze zichzelf op om te bidden. Ik vond haar een devote griezel, maar
ze hielp me bij de bevalling. Ik kreeg een tweeling, Josh en Jacob, twee
prachtige gezonde herrieschoppertjes. Dacht ik toen. Zelfs Richard was eventjes
opgetogen. Zijn mannelijke eer was gered.
Toch heeft hij
nooit van de jongens gehouden. Hij gedroeg zich ongeïnteresseerd, afstandelijk,
ongeduldig. In het begin dacht ik nog dat het onwennigheid was. Wist ik veel,
als tiener? Later besefte ik dat Richard van niemand kon houden. Niet van z’n
vrouwen, niet van z’n zonen, niet van z’n dochters. Naar onze begrippen was hij
geen slechte man, hij was niet wreed, sloeg zelden. Maar hij was niet tot
liefde in staat. Hij was verpest door de bijbel en de leringen van onze
zogenaamde profeet. Waar zijn hart hoorde te zitten zat een boek. Een boek vol
geboden.
Toen ik twintig
was had ik vijf kinderen gebaard. M’n bekken stond scheef en ik liep krom van de
rugpijn. Tegen Amy klaagde ik erover. Ik had geleerd haar te vertrouwen,
vanwege haar zwijgzaamheid en haar wijze ogen. Spoedig daarna drukte ze een
bankbiljet in m’n hand en een briefje met een adres in de stad. Ik ging er met
de bus heen, stiekem, stik zenuwachtig. Het adres bleek van een kliniek te zijn
waar onbegrijpelijk lieve vrouwen iets met me deden wat ik eng vond en niet
begreep. Later wist ik dat ze een spiraaltje plaatsten. Vanaf die dag keek ik
met heel andere ogen naar Amy, en naar haar kinderloosheid.
Josh was altijd
al de minst sportieve van de twee geweest. Hij bewoog zich onbeholpen, een
beetje stijf. Maar na zijn elfde verjaardag werd hij…onheilspellend. Z’n
handschrift was het eerste waar ik het aan zag, rare uitschieters op papier.
Daarna merkte ik dat hij dingen liet vallen. Weer later begon hij tegen meubels
aan te lopen of viel zomaar en was dan even buiten bewustzijn. Dat was het
moment waarop ik wist dat hij naar een dokter moest. Maar wij hadden geen
dokters, geen echte dokters. Onze huisarts was een gluiperige kwakzalver die
alleen verstand had van bevallingen. Hij bekeek Josh en oordeelde dat hij
gewoon rust nodig had, rust en veel gebed. De rest was Gods wil.
Maar m’n arme
jongen ging snel achteruit. Z’n benen en armen werden steeds strammer. Hij
kreeg moeite met lopen, wankelde als een dronkeman. Op school werd hij
uitgelachen en nagelopen, zodat ik hem maar thuis hield. Aankleden, wassen,
schrijven, bidden, het ging allemaal niet meer zonder mijn hulp. Het was
verschrikkelijk om aan te zien. Ik smeekte Richard een specialist te
raadplegen. Hij weigerde, maar na drie dagen huilen en tieren door mij ging hij
overstag, uitgeput. Hij regelde een afspraak in het ziekenhuis in de stad.
De neuroloog nam
de tijd voor ons. Hij onderzocht Josh en begon toen vragen te stellen aan Richard
en mij. Over onze leeftijd, onze gezondheid, onze ouders, onze broers en
zusters, hún gezondheid. Ik merkte dat Richard geïrriteerd op z’n stoel heen en
weer begon te schuiven. Tenslotte stopte de man met schrijven, nam z’n bril af
en keek ons aan. Ik zou uw zoon graag willen testen, zei hij. Wat is dat voor
test? vroeg Richard. Een simpele DNA-test, was het antwoord. Geen sprake van,
zei Richard. Bij ons wordt niet getest, vertel maar gewoon wat er aan de hand
is. Dat weet ik pas na een test, hield de neuroloog aan. Jammer dan, zei
Richard. Kom, we gaan.
Dit is ongebruikelijk,
zei de man met een blik op mij. Maar gaat u weer zitten alstublieft. Wat ik
vermoed… Uw zoon vertoont symptomen van de ziekte van Huntington, dat wil
zeggen van de juveniele variant. Dat is een progressieve zenuwziekte die helaas
niet te genezen valt. Alleen… Huntington is erfelijk. Een van de ouders geeft
het door. Eén van u zou de ziekte dus ook moeten hebben en daar lijkt het niet op.
Met zekerheid is dat niet te zeggen, omdat de eerste symptomen zich meestal pas
tussen het dertigste en veertigste levensjaar openbaren. Maar ook in uw verdere
eerstegraads familie schijnt de ziekte niet voor te komen. Ik zie maar een
manier om duidelijkheid te krijgen, en dat is via een bloedtest. Huntington is
zichtbaar als afwijking in het DNA. Honderd procent zeker.
In de auto terug
naar huis huilde ik alleen maar. Josh, mijn lieve onschuldige Josh was
ongeneeslijk. Maar Richard had een ander woord gehoord. Na een broedend
stilzwijgen viel hij uit. Jij hebt het, beet hij me toe, ik ben al vijftig, ik
had allang ziek moeten zijn. Ik heb het niet, snikte ik. Jawel, jij bent nog
geen dertig, schreeuwde hij, trouwens, het zit in jouw familie. Ik, verbouwereerd:
Hoe kom je daarbij? Mijn vader en moeder zijn kerngezond! Ha! hoonde hij. Je
had toch zo’n rare opa? En je broertje is jong overleden. Aan longontsteking, gilde
ik bijna hysterisch. En opa was epileptisch. Epileptisch m’n neus, zei Richard
kwaad.
Vreemd hoe je
dingen kon vergeten. Ik had jaren niet meer aan opa gedacht. Het klopte dat hij
epileptisch was. Maar naast zijn epilepsie leed hij aan allerhande tics, zat
hij in een rolstoel, kwamen er alleen nog grommende klanken uit zijn keel en
kon hij vreselijk obsceen en agressief zijn. Niet voor niets had mijn moeder
hem weggestopt in een schuurtje achterin onze tuin. Het was een angstaanjagende
man, zeker voor een dertienjarig meisje dat zijn kamer moest schoonmaken. Ik
wist niet wat me overkwam toen hij me ineens op bed duwde. Woest schokkend ging
hij tekeer bovenop me, alsof hij op dat moment een toeval kreeg. Het was in een
oogwenk voorbij. Pas uren later keerde ik terug in mezelf en vroeg me af wat ik
nu moest doen.
Als tienermeisje
had ik heilig geloofd dat Richards zaad sterker was. Hij was jong en gezond,
mijn opa een oude zieke man. Ik zag het voor me als een race, daar binnen in
mijn buik, en ik wist zeker dat de beste had gewonnen. Richard was de vader van
de tweeling. Maar nu realiseerde ik me dat die zekerheid een sprookje was, een
comfortabel verhaaltje dat ik mezelf had wijsgemaakt. Dat inzicht was een
enorme schok voor me, en tegelijkertijd een grote opluchting, hoe gek dat
misschien ook klinkt. Want het betekende dat Sarah, Ruth en Abbigail veilig
waren. De meisjes waren van Richard en konden niet ziek worden. Maar, vroeg ik
me ineens benauwd af: hoe zat het met Jacob?
De kans was…ingewikkeld,
ontdekte ik. Of liever: Amy ontdekte het, die slimme Amy. Al die uren dat ze zich
opsloot om te bidden zat ze feitelijk te lezen, in boeken die ze overal vandaan
smokkelde. Ze vertelde me dat een mens 23 chromosomenparen had, 23 vaderhelften
en 23 moederhelften. Een afwijking op het vierde chromosoom veroorzaakte
Huntington. Die afwijking zat in je vaderhelft of je moederhelft, en was
dominant. Dat betekende: had je een afwijkende chromosoomhelft dan overheerste
die de andere, gezonde helft. Je werd dus altijd ziek. Josh had de afwijking.
Als Josh en Jacob een ééneiige tweeling waren, had Jacob de afwijking
gegarandeerd ook. Maar stel dat ze twee-eiig waren? Dan kon Jacob de ziekte
hebben, maar hij kon hem ook níet hebben.
Bij gebrek aan
zekerheid wendde ik me tot Hem. In ieder gebed smeekte ik God mijn zoon te
sparen. Is één offer niet genoeg? vroeg ik Hem. Gaf U Zelf niet ook één Zoon
weg? Ondertussen, terwijl Josh verstijfde als rijzend beslag, hield ik Jacob
angstvallig in de gaten. Iedere beweging legde ik onder een medisch vergrootglas.
Toen hij een keer tijdens het afwassen een lepel uit zijn handen liet vallen
sloeg mijn hart een tel over. Ik keek naar hem. Hij bukte en raapte de lepel
van de grond op, alles in een vloeiende beweging, maar hij verried zichzelf met
de betrapte blik waarmee hij terugkeek. Het was genoeg. Ik wist dat hij het
wist, hij wist dat ik het wist. En ik dacht: God luistert niet naar vrouwen.
God is een grote Klootzak die niet bestaat.
Vanaf dat moment
zat ik met twee ongeneeslijk zieke zonen en een man die ons in de steek liet.
Niet letterlijk, dat kon bij ons niet. Maar door ons te negeren, alsof we
melaats waren: vies en besmettelijk en op een bepaalde manier zondig. En door
een derde vrouw te nemen, Lydia, twintig jaar en te naïef voor deze wereld. Ik
werd verbannen naar de kamer van de jongens, maar dat gaf niet, want ik moest
ze toch dag en nacht verzorgen. Stijf en mager als vogelverschrikkers wankelden
ze door het huis en al snel konden ze niet meer uit bed komen. Ze teerden
zienderogen weg omdat ze niet goed konden kauwen en slikken. Ook spreken werd
moeilijk, maar dat was niet nodig. Aan hun ogen zag ik wat ze wilden zeggen. Ik
zag hun lijden, hun verdriet, hun onbegrip, ook hun peilloze liefde. Het brak
mijn hart, iedere minuut dat ik bij ze was. Totdat er niets meer te breken
viel, maar de ondeelbare kern was bereikt, de kritische massa die werelden doet
vergaan..
Voormiddag,
stilte. Alleen de grote klok tikte. Richard was naar z’n werk, Lydia bracht de
meisjes naar school. Amy las op haar kamer. De jongens sliepen nadat ik ze hun
cocktail van melk en aspirine voorzichtig in hun stramme kelen had gegoten. Ik
keek naar ze terwijl ik de .38 Smith & Wesson van Richard vasthield in mijn
zak. Zelfs in hun slaap oogden ze gekweld, met hun magere, verstijfde
gezichten. Ik zou ze helpen. Ja, ik zou ze uit hun lijden verlossen, als een
goede moeder. Zonder verder aarzelen pakte ik een kussen en hield dat voor de
loop terwijl ik eerst Josh doodschoot en toen Jacob. Mijn hand trilde, maar
niet van emotie. Dag lieve jongens, tot later.
In de gevangenis
ben ik eindeloos ondervraagd. Agenten, advocaten, psychiaters, ze wilden alles
van me weten, maar ik heb gezwegen. Ik was een ‘geval’ voor ze. Toen ze lucht
kregen van Huntington zeiden ze dat ik getest moest worden. De rechter gaf
toestemming en er werd met dwang bloed afgenomen. De uitslag was positief. Ook
mijn DNA vertoonde op het vierde chromosoom de wildgroei aan CAG-nucleotiden,
wel tachtig keer, zei de arts. Ik had Huntington. Mij verbaast de uitslag niet.
Nee, al een tijdje merk ik dat ik mijn handen moeilijk kan stilhouden en soms
zomaar mijn hoofd schud, zonder dat ik het van plan was. Het doet me verdriet,
vanwege mijn meisjes natuurlijk. Voor mijzelf maakt het niets meer uit, ik ben
toch ten dode opgeschreven. Ik vraag me alleen af: hoe is het mogelijk? Hoe kan
ik deze ziekte van één van mijn ouders hebben geërfd terwijl ze allebei in de
zestig zijn en nergens last van hebben? Is het dan toch waar wat m’n moeder
altijd zei? Dat we allemaal kinderen zijn van dezelfde Vader?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten