2 - 6 augustus 2017
Het is een ANWB-camping, dus oranjegekleurd. En alles staat hutje mutje,
op elkaar gestapeld als boterhammen in een oud-Hollandse bouwvakkerstrommel.
Ook ons kamp moet met beleid worden opgebouwd om alle zooi –camper, auto, twee
tentjes, tafels en stoelen– binnen de verfstrepen van 205 te krijgen. Je moet
er van houden, die drukte – ik niet echt. Maar we zijn blij onder de pannen te
zijn, want het is nou eenmaal hoogseizoen en heel Nederland is inmiddels deze
kant op gereden, zo lijkt het.
Innsbruck is de hoofdstad van Tirol en het is wintersport wat de klok
slaat hier. Skiliften, springschansen, bekende namen als Lech, Garmisch en het
Stubaital waar Christel vroeger heeft geskied, toen ze nog een klein
Christeltje was zoals Wende altijd zegt. Innsbruck zelf is al tweemaal decor
geweest van de Olympische Winterspelen. Maar ook hartje zomer zijn de liften in
bedrijf: vanuit het centrum kun je met de Nordkettenbahn de berg op. Eerst met
een soort treintje naar de Hungerburg, driehonderd meter boven de stad, en
vervolgens met twee skiliften naar de top van de Hafelekar, op 2256 meter
hoogte. De eerste kabelbaan op deze plek dateert uit 1927 en in de stations
hangen zwart-wit foto’s van de aanleg: mannen als sherpa’s met planken op hun
hoofd, of balancerend op een plankje aan een staalkabel hoog boven het dal – een
huzarenstukje. Terwijl we naar boven zoeven drukken de kinderen hun neuzen
tegen het glas om niets te missen. Ver beneden ons zien we wandelaars en mountain
bikers via haarspeldbochten de helling op zwoegen.
We lunchen bij een restaurant op 1900 meter hoogte, Alpenlounge
Seegrube. Een terras met een view: naast ons tafeltje duikelt de helling omlaag,
naar Innsbruck dat 1400 meter lager ligt. Wanneer de kinderen geiten spotten
ietsje hogerop de berg besluiten ze daarheen te lopen; we zien ze kleiner en
kleiner worden, tot ze enkel nog silhouetten op de bergkam zijn geworden.
Daarna door naar de top. Een ijzeren kruis markeert het hoogste punt. Het
uitzicht is schitterend: Innsbruck (130.000 inwoners) ligt aan je voeten en
overal om je heen torenen groene berghellingen met rotsige toppen. Je voelt je
klein en nietig in zo’n decor. Het is trouwens verbazend heet boven op de berg,
onze fleeces zijn echt niet nodig.
In Innsbruck, terug op de begane grond, is het vreselijk warm en klef en
als we wachten op de bus begint het te regenen. Donkere wolken pakken zich
samen, maar het noodweer drijft gelukkig ons dal voorbij, eenmaal op de camping
is het weer droog en kunnen we nog een uurtje zwemmen, glijden, springen,
duiken, opstaan en weer dóórgaan. Daarna spaghetti carbonara, lauw bier en veel
te laat naar bed, want ja. Vakantie dus.
Vanaf Innsbruck is het nog ruim vierhonderd kilometer naar Slovenië. Is
te doen in een dag, toch? Hmm… Moet je eigenlijk niet ’s ochtends gaan zwemmen
in een veel te leuk zwemmeertje. En als je dan onderweg ook nog te maken krijgt
met drukke wegen en dameswc met een hoop zeikerds ervoor, nou ja, dan ben je
aan het eind van de middag nog steeds in Oostenrijk. We bellen een camping uit
een boekje. Zelfde verhaal als in Innsbruck: even kijken, nou vooruit, nog één
plekje vrij.
Geen overbodige luxe trouwens dat zwembad, want het
is andermaal bloedheet. Wat weer betreft niet te klagen dus, en voor de rest ook
niet, op één ietsiepietsie klein dingetje na, een detail hoor: de grote schuifdeur
van de camper zit –om met Tol Hansse te spreken– ineens ‘shocking klem’. Geen
beweging meer in te krijgen. Onhandig: nu moeten we steeds ‘omlopen’ via de
bijrijderstoel, beetje krap en niet hoe het bedoeld is. Uiteraard gebeurt het
op vrijdagavond, vlak voor het weekend, dus voorlopig moeten we het ermee doen.
In Slovenië zullen we op zoek gaan naar een garage met verstand van grote
schuifdeuren. Als we ooit in Slovenië aankomen…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten