Bij
mij is het campergevoel met de paplepel ingegoten. Ik ben toen ik drie was met een oude Citroënbus naar Afrika geweest, maar dat tel ik niet mee; meer herinneringen bewaar
ik aan de camper waarmee we op vakantie gingen van mijn 10e tot mijn 14e jaar. Geen charmant zelfgebouwd busje, maar een heuse
fabriekscamper van Toyota, type alkoof, dus met zo’n slaapcabine boven het
rijgedeelte. Moest ook wel voor een gezin van zes. Zelf sliep ik meestal in een
hangmat boven de achterbank. We gingen ermee naar Engeland, Spanje en Portugal,
Zweden, het avontuur tegemoet. Regelmatig stonden we in de vrije natuur, op een
mooie plek die we toevallig tegenkwamen, al of niet samen met lifters die we
hadden opgepikt. In mijn vertekende kindergeheugen een heerlijk vrij en
onbekommerd bestaan waarin altijd de zon scheen. Dat is mijn campergevoel.
Christel
heeft dat niet van huis uit. Haar kennismaking met een camper begon in 2002,
toen wij in Australië een campervan huurden (hier), zo’n leuk klein busje, ideaal voor
twee niet al te lange personen. Niet lang daarna konden mijn ouders van
vrienden een campertje overnemen en deelden wij mee in het vruchtgebruik. Dat
was een Isuzu, ook zo’n kleintje; als de een het zitdeel ombouwde tot een bed -
sowieso een ongelooflijke puzzel - moest de ander uit ruimtegebrek buiten
staan. Maar dat stond het campergevoel niet in de weg en we hebben er een paar
heerlijke tochten mee gemaakt, onder andere naar Portugal (hier) en Noorwegen (hier). Maar we
haakten af toen we steeds vaker verre reizen gingen maken, naar oorden waar je
met de camper niet kon komen.
Die
verre reizen hebben we een jaar of tien volgehouden. Maar sinds onze wereldreis
in 2016 (hier) is het daarmee wel een beetje gedaan (zei hij weemoedig). Ons ooit zo gemakkelijke globetrutje - Wende - wil nu op vakantie vriendinnetjes maken en groot en stoer haar eigen gang gaan binnen het vertrouwde universum van een camping. De
afgelopen twee jaar hebben we dat basale kinderverlangen gefaciliteerd vanuit
een simpele tent van de Lidl, een impulsaankoop die zeker niet tegenviel. Maar
toch knaagde er iets bij mij. Ja, als ik weer eens voorovergebogen zat te
klooien op het gasstelletje voor de tent merkte ik dat ik met jaloezie keek
naar de camper naast ons waar iemand fluitend in de weer was achter een heus
aanrechtje. En als het begon te regenen en ik onszelf noodgedwongen opsloot
achter de rits, zag ik met mijn laatste blik op de buitenwereld nog net hoe een
gelukkig gezinnetje ongestoord onder hun luifel bleef zitten. Verdorie, dacht
ik. Dat wil ik ook. Ik wil een camper.
En
aldus geschiedde. Christel moest een beetje overgehaald worden, maar toen zij
eenmaal begon rond te kijken op Marktplaats en het campergevoel opsnoof dat uit
al die interieurfoto’s met gezellige gordijntjes wasemde ging het opeens snel.
In mum van tijd waren we de trotse bezitters van een onvervalste Ferbermobil, uitvoering
Pilgrim, in een Fiat Ducato carrosserie. Waar we als een blok voor vielen - ook
Wende - was het vaste stapelbed, een attribuut dat je eigenlijk nooit ziet in
kleinere model campers waarin kinderen doorgaans worden opgeborgen in een soort
schuiflade onder het plafond. Bij bezichtiging (in Eerbeek) bleek het een
prima, met veel campergevoel onderhouden busje dat zeer compleet was en er
tiptop uitzag. We twijfelden nog geen avond. Enige nadeel: het betrof een
dieselmonster uit 1997 dat zich onttrok aan iedere milieunorm en dus menige
binnenstad, waaronder onze eigen Utrechtse, niet meer in mocht. Maar dat namen
we dan maar voor lief.
Inmiddels
hebben we een weekje proefgedraaid. Noodgedwongen in eigen land, want corona en
grenzen dicht en zo, maar we hebben van de nood een deugd gemaakt door
verspreid over heel Nederland allerlei mensen op te zoeken. Bijvoorbeeld
Christels moeder, in Voorburg; zo hebben we ons eerste nachtje in onze nieuwe
woning doorgebracht op de parkeerplaats voor de Populierendreef 762. Vandaar
ging het naar mijn moeder in Eersel, tegen de Belgische grens aan, waar we
hebben overnacht op een echte camperplaats. Een noviteit voor ons. De laatste
jaren zijn ze als paddenstoelen uit de grond gekropen, alleen al in Nederland
zijn er zo’n 1800, maar hoewel handig en goedkoop zijn ze niet allemaal even
gezellig, of het moet toevallig net je ding zijn om op de parkeerplaats naast
een sauna te staan of een tuincentrum. Maar deze in Eersel kreeg hoge cijfers
en terecht. We stonden op Landgoed Duynenwater, aan een meertje, met het strand
voor onze voeten, en voelden ons de koning te rijk. Daarna zochten we mijn familie
in Friesland op, kampeerden in een bos in Norg bij mijn (ex)zwager en brachten
nog twee dagen door op camping De Wildste Tuin in de Flevopolder waar we zo’n
beetje de enige waren.
Een
rondje Nederland dus. Het voelde onmiskenbaar als vakantie, vanwege het
prachtige pinksterweer natuurlijk, maar ook vanwege het campergevoel, het
rommelen in je eigen huisje waar je alles hebt wat je nodig hebt, van verse
koffie tot een koud biertje, maar waarbij je toch weg bent getuige het fraaie bos
om je heen of het uitzicht over de weilanden met wegschietende hazen. En als we
weer terug naar huis rijden en ik een blik op de achterbank werp, naar het
meisje dat tevreden onderuitgezakt Donald Duckjes zit te lezen, denk ik: ja, net
als vroeger.
6 juni 2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten