Naar Sydney

 6 – 10 december 2002

Een camper betekent voor mij pure nostalgie. Ik ben ermee grootgebracht. M’n ouders hadden er eentje en als ik aan vakanties van vroeger denk komen onherroepelijk herinneringen boven aan die grote jaren zeventig Toyota-bus, bijvoorbeeld aan mijn vaste slaapplek, een hangmat boven de achterbank waarin ik deed alsof ik sliep terwijl ik ondertussen luisterde naar het gestommel van m’n ouders die aan tafel zaten te drinken en te kaarten.

Het voelde veilig, vertrouwd, knus, een universum op wielen. Stripboeken lezen op de bank, luisteren naar een bandje van André van Duin, bladeren in Het Beste Boek van de Weg, en ondertussen vlogen de kilometers voorbij en waren we alweer bij een nieuw meertje om te zwemmen. Regelmatig gingen we zomaar ergens staan, bij een rivier, een strand, zo lang er maar water in de buurt was. Wat leek ons huis ineens groot en leeg als we na een maand camperen weer thuiskwamen!


Natuurlijk komt dat gevoel nooit meer terug. Zonder het patina van de jeugd is niets hetzelfde…ook hetzelfde niet. Maar we gaan toch een poging wagen, met een alleraardigst klein campertje van Britz, een campervan zoals ze dat noemen. Vanuit Brisbane rijden we eerst een stuk terug naar het noorden, een kleine 300 kilometer, langs de kust die hier treffend de Sunshine Coast heet. Ons doel is het plaatsje Rainbow Beach vanwaar je toegang hebt tot Fraser Island. De volgende dag gaan we met aan tourtje naar dat eiland.


Op Fraser Island
Fraier Island is het grootste zandeiland ter wereld. Het is ooit ontstaan door weggespoeld rivierzand dat bleef hangen aan een paar rotsen en tegenwoordig is deze zandhoop 122 kilometer lang, met duinen van meer dan meer dan 200 meter hoog. Er zijn geen wegen: het strand is de hoofdweg en je kunt er alleen rijden met four-wheel-drives, wat geen lolletje is. De hele dag hobbelen en bobbelen we wat in het rond. Gek genoeg is het eiland, zand of niet, weelderig begroeid, met heide en struiken en zelf tropisch regenwoud. In dat regenwoud bezoeken we een lief, klein beekje dat volkomen geluidloos haar gang gaat…dat wil zeggen, onze gids legt uit dat het eigenlijk een flinke waterstroom is die enorm kabaal zou maken als deze over rotsen liep, maar dat het zand alle geluid dempt. Aan de beek groeien metershoge varens (koningsvarens) die tweeduizend jaar oud zijn.




De bedoeling is dat we een vliegtochtje over het eiland maken en daarvoor wachten we een tijdje bij de 'landingsbaan'...het strand. Helaas komt het vliegtuig niet opdagen. In plaats daarvan nemen we een duik in een groot duinmeer, dat zoals alle meren hier geheel uit regenwater bestaat. We zien een aantal dingo’s lopen, wilde honden, al lijken ze hier op Fraser Island niet helemaal wild meer. Voor ons is de hele trip leuk en exotisch, maar onze gids, een rossige Aussie (een rossie?) in korte broek, beziet het met goedgemutste ironie. ‘Every day is different at Fraser Island’ laat hij zich steeds ontvallen als hij weer een spectaculaire kuil op het strand ontwijkt.

De volgende dag vervolgen we onze grand route naar het zuiden. Terug naar Brisbane, waar we het Lone Pine Koala Sanctuary bezoeken en knuffelen met een koala. Nog een wonder dat het dier wakker blijft: koala’s slapen 20 tot 22 uur per etmaal, waarmee ze tot de grootste slapers van het dierenrijk worden gerekend. De overige paar uur eten ze eucalyptusbladeren, vandaar dat ze indringend naar eucalyptus ruiken. Daarna rijden we nog een eind verder en overnachten in het Lamington National Park, op Binna Burra campsite, midden in het bos.



De dag daarna naar Surfer’s Paradise gereden om boodschappen te doen. Mocht de naam visioenen oproepen van paradijselijke stranden waar een enkele pionierende surfer in eenzaamheid de golven berijdt, vergeet het, het is een soort Benidorm van flats en shopping malls dat we al van heinde en verre aan de horizon zien liggen. We slaan hier flink in bij een winkelcentrum waar een metershoge Kerstman in de hitte staat te blakeren en maken dat we weer wegkomen. Zwemmen doen we wel ergens anders, in de buurt van Ballina bij een meertje achter een dam waar we ons veilig wanen voor haaien en kwallen. Hoewel? Terwijl ik mezelf op de kant sta af te drogen zie ik een paar meter achter Christel ineens een haaienvin omhoog schieten. M’n hart staat even stil! Eruit, eruit! schreeuw ik, bijna verlamd van schrik. Haai, haai! Christel kijkt me verwonderd aan en waadt naar de kant, veel te langzaam naar m’n zin. Ze wil weten wat voor vin het was, rond of hoekig? Nog hyperventilerend zeg ik: rond, geloof ik. Dan was het een dolfijn, concludeert ze nuchter.

Die nacht staan we voor het eerst ergens ‘wild’, langs een bospad. ’s Avonds zien we in de verte al lichtflitsen en de volgende dag treffen we vreselijk noodweer, dat urenlang aanhoudt. We besluiten van de nood maar een deugd te maken en blijven de hele dag in ons campertje, rijden rijden rijden, eerst door bergen vol haarspeldbochten terug naar de kust, dan langs Port Macquarie dat ooit een strafkolonie was, langs vele kilometers geblakerd bos dat recentelijk is afgebrand, langs de Central Coast, rijden rijden rijden tot we ’s avonds in Sydney arriveren en na een uurtje zoeken een camping vinden, het Lane Cove River Tourist Park dat verstopt zit in een natuurpark.

Bijna hadden we het niet gered trouwens. Ergens onderweg, in de stromende regen, moest ik vol in de rem voor een plotselinge file (er bleek een vrachtauto gekanteld) en ik was zeker op de auto voor me geknald als ik niet de woest schuddende camper met uiterste krachtinspanning naar rechts had kunnen sturen, centimeters langs mijn voorganger, de andere weghelft over en de berm in. Ongelooflijk mazzel dat er net geen tegemoetkomend verkeer aan kwam! Anders was het six feet down under geworden. Hadden we mooi dat beroemde Sydney Opera House gemist! Nu konden we met bibbers in de banden verder rijden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten