Olmoti en Empakai

14 - 17 oktober 2009

Ngorongoro is niet de enige ouwe vulkaan in het Ngorongoro Conservation Area. Er zijn er nog twee, Olmoti en Empakai, en die gaan we bezoeken via een ‘walking safari’...gewoon wandelen dus. Eerst rijden we terug naar de centrale poort van Ngorongoro om Josepha af te zetten en een nieuwe ranger op te pikken die ons moet beschermen tegen de wildlife.

Eddy is zijn naam, een rustige jonge vent met veel kennis van het gebied. Hij spreekt ook Masaï en dat komt van pas, want we begeven ons nu in hardcore Masaï-land. Met hem erbij rijden we zo’n anderhalf uur het park in, naar Nainokanoka, een klein plaatsje aan de voet van de Olmoti. Nainokanoka betekent ‘mistige plaats’. Ons kamp wordt opgezet aan de rand van het dorp, onder toeziend oog van een aantal Masaï-krijgers, die zwart en zwijgend onder de bomen staan met hun speren. Terwijl de jongens daarmee zoet zijn, maken wij met Eddy een wandeling door het dorpje. Een keer per maand is hier een grote Masaï-markt, maar nu gebeurt er weinig in de brede stoffige straten. Totdat...Christel de ballonnetjes tevoorschijn haalt. In no time komen overal blije kindertjes vandaan en is het een gekrakeel van jewelste waar zelfs de flegmatieke Eddy om moet lachen.







De volgende dag klimmen we met Eddy omhoog, naar de krater van de Olmoti. Onze crew ziet ons met gemengde gevoelens vertrekken. Ze begrijpen er niets van dat je zou willen wandelen. En Freddy vindt een dag zonder rondscheuren zelfs uitgesproken saai. De Olmoti is niet zo groot, niet te vergelijken met Ngorongoro, maar je kunt makkelijk een middagje rondlopen in de krater, die groen en heuvelachtig is en waar je geimproviseerde, tijdelijke Masaï-hutjes vindt. Ook treffen we geblakerde stukken grond. Eddy vertelt dat de Masaï, die veehouders zijn, geen landbouwers, soms velden in brand steken omdat ze dat de rangers zien doen, maar eigenlijk niet weten hoe ze dat gecontroleerd moeten aanpakken, waardoor er wel eens wat teveel affikt. Vanaf de rand van de krater, drieduizend meter hoog, kijken we richting Empakai, over een droge gele vlakte waarin rondzwervende Masaï als stipjes blauw en rood oplichten. Morgen wandelen we die kant op.


In de krater van Olmoti
De derde dag steken we dus de vlakte over, naar Bulati aan de overkant. Het is een kilometer of 18. Eerst slingeren we nog langs enkele Masaï-kralen, gadegeslagen door wantrouwige bewoners die niet echt ontdooien als we ze groeten met ‘Supai’, ‘goedendag’ in hun taal aldus Eddy. Daarna lopen we de grote leegte in en gaan we almaar rechtdoor, met rechts van ons een heuvelrug en links van ons, in de verte, de weg waar we ’s middags ons busje voorbij zien stuiven. Er staat een frisse wind die dwars op onze kop staat en gaandeweg de dag steeds harder waait. Na het natte seizoen zal het een fantastische wandeling zijn, maar nu is het wel erg kaal en droog en valt er weinig te beleven qua flora en fauna. Twee jakhalzen, gazelle’s en wat zebra’s, zoals overal. Plus natuurlijk de kudde’s geiten en koeien van kleine Masaï-herdertjes. We zijn blij als we ons kamp zien opdoemen. 









We staan op een klein grasveldje naast wat gebouwtjes. Later ontdekken we dat dit schoolgebouwtjes zijn van de Bulati Primary School. Behalve onze tenten staan er nog tien, twaalf identieke koepeltentjes, horend bij een Nederlandse groepsreis. Een paar honderd meter verderop liggen, half tegen de heuvel op, een aantal uitgestrekte boma’s, Masaï-dorpen, en het is een komen en gaan van bewoners over een pad dat precies langs onze eettent voert, zo’n beetje er doorheen. Van twee kanten nemen we elkaar gefascineerd op. Verlegen kinderen, giechelende meisjes, trotse volwassenen, een oude man van negentig die een praatje komt maken, niet gehinderd door een totaal gebrek aan talenkennis. Eddy vertaalt hier en daar een flard. Supai, hallo. Serenja, tot ziens.

Boma's
De Masaï hebben het niet makkelijk in de moderne tijd. Van oorsprong is het een nomadenstam die rondzwierf in Kenia en Tanzania, achter de groene weiden aan, net zoals de gnoes in Serengeti. Maar bevolkingsgroei en het creëren van nationale parken heeft hun leefgebied enorm ingeperkt, en ze leven nu in vaste dorpen, of trekken semi-nomadisch van zomerdorp naar winterdorp en weer terug, waarbij ze het moeten doen met de slechtste, minst vruchtbare grond.  Verspreid over beide landen zijn er zo’n miljoen Masaï. Traditioneel leven ze volledig van hun koeien en geiten: het dieet van Masaï bestaat uit vlees en melk, melk en vlees, anders niet. Volgens hun geloof hoort alle vee van de wereld hen toe. Maar tegenwoordig zijn ze zich uit noodzaak ook gaan toeleggen op landbouw, handel en toeristische activiteiten, al is dat alles hen eigenlijk vreemd.  Masaï leven in stammen die sterk patriarchaal zijn, waarbij oude mannen de dienst uitmaken via oraal overgeleverde wetgeving.  Jongetjes worden rond hun twaalfde tot ‘krijger’ gemaakt door middel van een uitgebreid besnijdenisritueel. Opvallend is hun kleding: de felle roodgeruite mantels en de vele oorbellen, kettingen en armbanden voor zowel mannen als vrouwen. En, tenslotte: ja, ze kunnen hoog springen. Voor meer informatie leze men het beroemde boek ‘De witte Masaï’, het huiveringwekkende relaas van een Zwiters meisje dat verliefd wordt op een Masaï-krijger en intrekt in zijn hutje van takken en koeiemest, met alle culturele ellende vandien.

Livingstone kookt vanavond in ‘de keuken’ van de school. Vandaar dat zijn ‘kooktentje’ nu als eettent kan dienen en we zijn houtskoolstoof kunnen gebruiken als kachel. Geen overbodige luxe, want het wordt steenkoud ’s avonds door die wind die van de vlakte komt. We eten pilau, een soort nasi. Joseph loopt af en aan tussen keuken en tent, en tussen de gangen door oefenen we met hem Swahili uit ons woordenboekje. Chakulu hiki ni kitamu! Het eten smaakte goed! We verrassen Livingstone hier later mee.


De volgende ochtend om zes uur vertrekt de Nederlandse groep. Dat wil zeggen, eerst worden de motoren van de busjes aangezet en na een half uur voorgloeien, beter: voorloeien, stapt iedereen in. Alle chauffeurs ‘starten’ zo, ook Freddy. Na het ontbijt laten we ons door drie vriendelijke leraren rondleiden door de school, die bestaat uit een rij eenvoudige stenen gebouwtjes waarvan ramen en deuren gesponsord zijn door Nederlanders en Amerikanen. Foto’s van hen hangen in de ‘docentenkamer’. Het is de enige school in een straal van 80 kilometer en er zitten zo’n 600 leerlingen op, tegen kost en inwoning. Sappelen is het. In een schuurtje met lesmaterialen liggen balen rijst met het logo van het World Food Program van de VN. Wij doneren wat cash plus de pennen en bloknootjes die we hadden meegenomen.




Voetbalveld van Bulati
Verder naar Empakai. Ons busje wordt weer ingeladen, ik slik een tablet tegen wagenziekte, we zetten ons schrap en...een kwartiertje later arriveren we al op de special campsite bovenop de kraterrand, net als mijn tablet zo’n beetje begint te werken. Verdoofd stommel ik achter Christel en Eddy aan, het pad af dat zo’n 300 meter naar beneden leidt, de krater in. Empakai bestaat grotendeels uit een meer, Lake Emakat, dat alkalisch is (niet-zuur) en dus ontvettend zou moeten zijn, als zeep. Duizenden flamingo’s houden zich op langs de oever, prachtig rose allemaal, ‘pinki’ zoals dat in Swahili heet. Steeds als we naderen lopen ze het meer op en fladderen weg, om achter ons weer veilig neer te strijken. Buiten ons is er niemand in de krater, alleen het onvermijdelijke Masaï-herdertje met een paar koeien. We lopen een stuk langs de oever, storten ons dan op het lunchpakket van Livingstone (calzone dit keer) en keren tenslotte op onze schreden terug, weer de helling op door het woud vol reusachtige bomen die er leuk, Tarzanachtig bijstaan met al hun lianen, maar die in werkelijkheid slachtoffer van parasitisme zijn. Deze parasiet, Ficus virens ofwel wurg-vijg, ontwikkelt lianen om de boom heen die op den duur vastgroeien in de grond en langzamerhand de boom verstikken. Je ziet ze overal in tropisch regenwoud.


Empakai



Halverwege de middag lopen we ons kamp weer binnen. Een mooi plekje, beschut tussen de bomen, met een doorkijkje naar Empakai en al het pinki daar en ook, aan de andere kant, naar Ol Doinyo Lengai (Berg van God), de enige actieve vulkaan van Tanzania. Het wordt de laatste avond van onze expeditie: morgen rijden we terug. Nog één keer de kookkunsten van Livingstone,  nog één keer lauwe Safari-biertjes, nog één keer gesprekken rond het kampvuur en lachen om van alles en nog wat, bijvoorbeeld het woord ‘kaputt’ dat oorspronkelijk een term van Freddy was om aan te geven dat iets, eh, nou ja ‘kapot’ was, maar gaandeweg door iedereen werd overgenomen en duizend-en-een betekenissen kreeg: stuk, moe, op, gebroken, leeg, totdat het in iedere zin minstens twee keer voorkwam, zonder dat het ten koste ging van de duidelijkheid. Conclusie aan het eind van de avond: safari kaputt. Afgelopen. Het maakte ons hart een beetje kaputt want tjongejonge, wat waren het een geweldige jongens en wat hebben ze ons een fantastische tijd bezorgd, daar in allemachtig prachtig Afrika.


Ol Doinyo Lengai

Geen opmerkingen:

Een reactie posten