Bjusterbaarlik

4 juni 2016 

 

Een reis van 42 kilometer heb ik de marathon wel eens genoemd. Maar dat meen ik niet. Reizen en hardlopen zijn totaal verschillende dingen – enige overeenkomst is dat ik béide doe.

Of moet ik zeggen: deed. Dit weekend heb ik m’n vierde marathon gelopen die ik –om redenen waarmee ik verder niemand zal vermoeien, zo’n marathon is al vermoeiend genoeg– voorlopig als m’n laatste beschouw. Maar wat een afscheid!  Bloedheet en loeizwaar, maar een prachtige tocht dwars door het Friese land, schurend langs de streek waar ik ben opgegroeid. De Slachtemarathon heet het evenement.

 

De naam is ontleend aan de Slachte, een zogeheten ‘slaperdijk’ van Oosterbierum aan de Waddenzee tot Raerd nabij Sneek, in het hart van Friesland. Het is een soort reservedijk, ontstaan door de koppeling van oude polderdijken en overbodig geworden toen moderne zeedijken werden aangelegd. 42 kilometer over wegen, paden, grasdijken, angstvallig dorpjes mijdend: je komt er slechts twee tegen, Achlum en het buurtschap Reahûs met 180 inwoners. Voor de rest het spreekwoordelijke platteland –platter land dan dit vind je niet, de hele route telt 47 hoogtemeters, twee bruggen– dat de beginregels van Blofs ‘Aan de kust’ in gedachten roept:

De zoute zee slaakt een diepe zilte zucht
Boven het vlakke land trilt stil de warme lucht

Om half zeven de start. In het holst van de ochtend brengt m’n vader me naar Sexbierum – ja, zo heet het echt. Een rode zonnebol kruipt omhoog vanuit Groningen terwijl een groeiende sliert deelnemers aan de rand van het dorp wacht op de bus naar de start. Twee bussen van Arriva zijn verkeerd gereden. Ongeduldig wordt er gestaan. Na een minuut of twintig komen ze eindelijk aanrijden en dringt de meute zich naar binnen. Via de ventweg langs de Waddenzeedijk rijden we naar een stuk niks waar we uitstappen en nog een ongedurig kwartiertje moeten lopen voor we bij de startlocatie zijn: een boerderij. Hoe toepasselijk. De Slachtemarathon, Fryslân’s trots, start letterlijk vanuit een boerenschuur.

 De dingen die je doet voor zo’n start. Tas afgeven. Nummer opspelden. Banaantje eten. Nog een keertje plassen. En in dit speciale geval: het vlaggetje inleveren dat ik bij m’n startnummer had ontvangen. Bedoeling was dat je er een persoonlijke wens op schreef waarna de organisatie alle vlaggetjes ergens bij de finish zou ophangen, als Tibetaanse gebedsslingers die klapperend in de wind hun spreuken over de wereld verstrooien. Mijn bijdrage bestaat uit een kraanvogeltje, op het laatste moment gevouwen door Wander met een routine die verraadt dat hij er in z’n leven al duizenden heeft gemaakt. Geen idee waarom, maar een kraanvogel is het logo van de Slachtemarathon dit jaar. De spirituele dimensie daarvan lijkt wat overdreven voor een sportevenement, maar we werken er graag aan mee, want hoe meer kraanvogels op de wereld hoe beter aldus ons familiemotto.



Als alles is gedaan resteert er niets dan wachten en kijken naar de menigte: allemaal vrolijke, opgewonden mensen in zuurstokkleren, veel boven de veertig. Zoals altijd word ik er warm van, ik voel de positieve energie. Er wordt opvallend veel gegroet. Hè hallo! Ján, Jáááán!!! Het is ons kent ons in Friesland, ook hier bij een boerderij aan de rand van de wereld. En al die tijd, bij alles wat je doet, ben je je vreselijk bewust van de tijd die aftelt richting zes, vijf, vier, drie, twee, een, pang! Met een slinger door de schuur begint de Slachte 2016.

 Zo’n 1500 rinners verdringen zich over het dunne asfaltlint richting beschaving. Het begin is altijd onrustig, chaotisch, met alle tempi door elkaar, snelle dravers die oprukken vanuit het achterveld en de terugzakkende trage massa’s die toevallig vooraan stonden. Het duurt een uurtje voor het peloton op snelheid is uitgesorteerd in cohorten. Eén persoon onttrekt zich aan dit amateuristisch gewriemel: Erik Negerman, winnaar van de vorige editie. Hij start in de voorste rij (zag ik later op Youtube), neemt meteen voorsprong en komt 2 uur en 33 minuten later als eerste over de finish. In Rotterdam zou hij dit jaar met die tijd 92e zijn geworden, achter een hoop Kenianen en Ethiopieërs. In Friesland doen geen Afrikanen mee en lijkt hij er, met zijn naam, nog het meeste op.

 Links, rechts, links, rechts. De snelweg Leeuwarden-Harlingen komt in zicht, van oudsher de grens tussen civilisatie en de grote leegte van Noord-Friesland waar Bonifatius is vermoord en Elfstedenschaatsers opgeven. Speciaal voor de Slachte is er een voetgangersbrug overheen gebouwd – niet nu, maar 16 jaar geleden. Toen, in het jaar 2000, besloot men de grootscheepse viering van het 750-jarige bestaan van provincie Friesland op te leuken met een bijzonder, crypto-nationalistisch evenement, namelijk een hardloop- en wandelmarathon over die oude Slachtedijk. Het succes was overweldigend. Men ging het iedere vier jaar doen, vandaag dus een lustrum, de vijfde Slachtemarathon.




Het is dringen op de brug, we moeten lopen. Toeterende bussen en auto’s –op weg naar de start– rijden onder ons door. Ik kom nu op vertrouwd terrein, de driehoek Harlingen-Makkum-Bolsward waar ik leefde van m’n  5e tot m’n 17e – twaalf jaar, korter dan ik in m’n huidige huis woon, toch lijkt het eindeloos veel langer, een eeuwigheid. Gevoelsbedrog, veroorzaakt door de persoonlijke relativiteit van de tijd, ons geheugen dat momentopnames uitrekt tot een levensfilm. Links van me het silhouet van Harlingen, spitse kerktorens en grote witte loodsen, blinkend in de zon; aan de horizon de zeedijk als een liniaal waarlangs het land is afgesneden; dan het rommelige profiel van kerk, bomen, huizen van het dorpje waar ik woonde. Andere tijdzone. Ik voel er niet zoveel meer bij, it is al lang lyn zoals het Friese Twarres ooit zong in een onverwachte hit. Met een vaartje van elf kilometer per uur glijdt het voorbij. Ik heb de pas erin, ik begin warm te draaien, ik voel me fit.

 We lopen Achlum binnen, het enige dorp onderweg. Grachtje met kleine huisjes en een withouten bruggetje, flonkerend in gouden ochtendlicht. Ik herken de afslag naar het voetbalveld waar wij, jongens van VV Arum, altijd harde duels uitvochten met de plaatselijke club die wat naam betreft in ieder geval al met 1-0 voorstond: Stormvogels. Er speelde een jongen die Arthur heette, de enige naamgenoot die ik ooit in m’n jeugd ben tegengekomen. Een bochtje om en ja hoor, daar staan ze: Christel en Ankie. Leuk! Even stoppen, praatje maken, beetje warm maar verder gaat het geweldig, tot later!


Achlum...stopwatch even stilzetten

Twaalf kilometer had ik er toen opzitten. De volgende keer dat ik ze tegenkwam was bij kilometer 37, tweeëneenhalf uur later, en toen ging het allemaal niet meer zo geweldig. De thermonucleaire krachtcentrale aan de hemel stookte zichzelf witheet, het werd warmer en warmer en in de loop van de ochtend kozen alle vitale levenssappen het hazenpad, via m’n kokende schoenen leken ze het asfalt in te vloeien, keurig gehoorzamend, leek het, aan wetten van zwaartekracht en osmose. Rond een kilometer of twintig begin ik al reikhalzend naar kilometerpaaltjes uit te zien, een veeg teken. Vaker en vaker passeer ik mensen die wandelden. Dat niet, denk ik, dat niet. Dat ik de finish niet in een keer haal is me duidelijk, daar heb ik gewoon te weinig voor getraind, maar het lijkt me belangrijk het afstappen zo lang mogelijk uit te stellen, want uit ervaring weet ik dat het mentaal iets met je doet. Bovendien: het gevecht met jezelf, daar gaat het om toch?

 Vanaf kilometer dertig zakt m’n snelheid dramatisch. Normaal loop ik als een metronoom, op de marathon zes minuten per kilometer, bijna op de seconde af. Maar nu wordt het snel zeseneenhalve minuut per kilometer, zeven minuut – helemaal niet erg, alleen illustreert het objectief en genadeloos m’n exponentiële ineenstorting. M’n voeten doen natuurlijk zeer, m’n bovenbenen, maar de meeste last heb ik van m’n maag, die na drie uur rampetampen is samengetrokken tot een harde, misselijke knoop en me dwingt tot rustige passen. Het is de gedachte aan mijn familie bij de rotonde van Boazum, kilometer 37, die me in beweging houdt. Tot daar wil ik in ieder geval doorrennen.


Riemer en Wende: wachten...

Ik haal het – met grote moeite. De laatste anderhalve kilometer voor Boazum voert weer over onverhard terrein, een landweg van gras met door dikke tractorbanden uitgesleten groeven, en hoewel de grond droog en solide is voelt het zwaar aan, alsof ik door de modder moet waden. Dan: Christel die in de verte zwaait, Wende en neef Riemer op heuphoogte, Jildou, m’n moeder. Stoppen, een paar woorden over en weer, flesje water drinken. Even geen spanning op de hamstrings, heerlijk. Wende bekijkt me lichtelijk geïntimideerd, ze lijkt niet te begrijpen wat ik aan het doen ben, wat natuurlijk een teken van intelligentie is, op dit moment begrijp ik er zelf ook niet meer zoveel van. Maargoed: ik moet verder. Groet, kus, zwaai, en ik ben weer on the run.


...op papa

Het laatste stuk maak ik het mezelf gemakkelijk. Nou ja, soort van. Elke kilometer wandel ik een minuutje of twee – het drukt de snelheid naar acht minuut per kilometer, die Negerman ga ik niet meer inhalen vrees ik, ik krijg het gewoon niet meer voor elkaar om langere tijd aaneen te rennen. Op deze manier haal ik Raerd. Bocht naar rechts, en dan zevenhonderd meter rechtdoor, vijfhonderd meter, driehonderd meter. Dranghekken aan beide kanten, toeschouwers, het kerkje hoog op een terp. Ik hoor m’n naam, m’n trouwe partner staat halverwege de helling en zwaait. Daar is het finishdoek: klaar, ik ben er, het is iets na elven ’s ochtends en ik heb m’n laatste marathon gelopen. M’n tijd is 4:33 geworden.


De finish

 

Ter vergelijking, Rotterdam liep ik in 4:08 en Amsterdam in 4:12, maar beide keren was het heerlijk fris loopweer. Alleen in Enschede, in 2008 m’n eerste marathon, deed ik er tien minuten langer over, die dag was eveneens veel te warm  en ging ik helemaal kapot, mentaal en fysiek. Het stemt me tevreden vandaag te kunnen concluderen dat ik in beide opzichten enorm gegroeid ben de afgelopen jaren, want hoe zwaar de Slachte ook was, ik bleef er plezier in houden en heb geen moment getwijfeld aan de goede afloop.

Als ik Christel en Wende heb gevonden –niet zo moeilijk bij zo’n kleinschalig evenement als dit– zitten we een tijdje op het gras, in de schaduw. Daarna zoeken we het parkeerterrein op, een kilometer buiten het dorp, waar m’n moeder wacht met de auto – helaas blijkt ze op een ánder terrein te wachten, aan de andere kant van Raerd, en omdat het dorp overal is afgezet duurt het een tijd voor ze via allerlei sluiproutes ons heeft weten te vinden, op het terras van café De Trilker in Poppingawier waar we ondertussen maar een kopje koffie zijn gaan drinken.


Finish van Natalie en Leonie

Het is vijf kilometer naar Wieuwerd waar m’n ouders wonen. Na een douche, een boterham en een biertje voel ik me genoeg opgeknapt om op de fiets van m’n moeder te stappen en met Christel terug te keren naar de rotonde bij Boazum, nu om m’n zussen aan te moedigen. Behalve een marathon is de Slachte ook een wandeling, waar tien keer zoveel mensen aan meedoen: ze lopen precies dezelfde route, ook 42, 2 kilometer dus, en dat vind ik een fantastische prestatie. Ik heb echt wel wat ervaring met wandelen, maar zover heb ik het nog nooit gebracht en ik moet er ook niet aan denken. Rond een uur of twee komen ze aanstappen, Leonie en Natalie. Lang blijven ze niet kletsen, ze zijn behoorlijk gaar en willen gauw naar de finish. 

Christel en ik fietsen vooruit naar Raerd, kopen een bloemetje voor beiden en wachten dan bij de kerk waar we de wandelaars zien binnenkomen. Er staan beduidend minder toeschouwers dan vanmorgen, toch wordt iedere deelnemer hartelijk toegejuicht en je ziet de mensen daarvan genieten, al zal het zicht van het finishdoek daarbij zeker helpen. Om half vier zien we Natalie en Leonie in de verte verschijnen. Bloemen, foto’s, de laatste meters. Ook voor hun zit de Slachte erop. Ze strompelen naar de parkeerplaats waar hun auto staat terwijl wij weer op de fiets stappen.

 Even later zitten we allemaal in Wieuwerd in de tuin. De dag begon met een kraanvogel, onderweg waren er stormvogels en nu gaat het meer richting dode vogeltjes. We stumperen wat rond, hebben blaren, komen kreunend overeind uit onze stoel. Op de tafel staat de kleine herinnering die we allemaal hebben gekregen: een postzegeltje met het Slachtelogo, in plexiglas – voor Leonie de tweede, ze heeft de vorige editie ook meegedaan. Samen hebben we vandaag 126,6 kilometer gelopen, en daarbij heeft Christel nog de nodige kilometers gefietst. Al met al een dag waar de Friezen een mooi woord voor hebben: bjusterbaarlik. Of is het bjusterblaarlik?



3 opmerkingen:

  1. Trots op jou! En wat mooi beschreven.
    Natalie

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ontroerend !! Ankie
    PS Vind dat ik ook een postzegeltje heb verdiend. Ben de hele dag van hot naar her gereden en was weliswaar zonder blaren net zo gaar als jullie.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Wat een mooi verhaal, met veel plezier gelezen. Groetjes je nichtje Alice

    BeantwoordenVerwijderen