Nepal 2004

Onze reis naar Nepal in 2004 is zonder twijfel de mooiste reis die we hebben gemaakt. Sowieso is Nepal een adembenemend land, met de hoogste bergen ter wereld en de meest fantastische trekkings. Maar het was ook voor het eerst dat we op eigen houtje naar zo’n ‘ver’ en ‘raar’ land trokken en zoals iedereen weet maakt de eerste keer altijd de meeste indruk. Alles was nieuw voor ons: ‘de’ Aziatische cultuur, het gehannes met taxi’s en bussen, het feit dat je als Westerling in het middelpunt van de belangstelling staat, kinderen die je bespringen, ja zelfs onze eerste digitale camera die we bij ons hadden. In die periode woedde de maoïstische opstand in volle hevigheid (anno 2011 zitten ze in de regering) waardoor er nauwelijks toeristen naar Nepal kwamen en wij in ieder dorp, ieder hotel en ieder restaurant zo’n beetje de enige buitenlander waren. Inmiddels hebben we dat wel vaker meegemaakt, maar toen was dat ontzettend wennen. Nepal 2004 heeft ook een aantal contacten opgeleverd die blijvend zijn gebleven en tot warme vriendschap hebben geleid, zoals met Yadu en Karma. Vooral dáárdoor is het land al die jaren heel dicht bij ons gebleven.

Voorbereiding

Al vele jaren was Nepal in m’n gedachten. Begin jaren negentig begon ik, als leunstoeltoerist, veel te lezen over bergbeklimmen en andere extreme ondernemingen. Zo ook over de beklimming van de hoogste berg van de wereld, de Mount Everest.

Verslagen van expedities daar naartoe bestaan standaard uit drie delen. Een, er is de cultuurshock bij aankomst in Kathmandu, twee, er is de lange trekking door prachtige natuur naar Everest Base Camp, drie, er is de beklimming zelf. Op mij maakten ál die onderdelen evenveel indruk. Het leek mij een fascinerende andere wereld en ik bewonderde de avonturiers om hun, eh, avontuurlijkheid, terwijl ik daar bij de centrale verwarming zat met een kopje koffie. Dat ik zélf die kant op kon gaan kwam domweg niet bij me op.




Patan

We landden op Tribhuvan Airport in Kathmandu. Vliegvelden zijn een wereld op zich. Ze lijken niet bij het land zelf te horen, maar eerder bij een internationale organisatie die bestaat uit...vliegvelden.

Het is er rustig, schoon, georganiseerd. Het land zelf begint pas als je de douane passeert. In menig land barst, zodra je door de schuifdeuren komt, een pandemonium los van schreeuwende dragers, taxichauffeurs, gidsen, hotelpick-ups en andere ritselaars en dat kan flink overweldigend zijn als je daar versuft door jetlag in verzeild raakt. In Nepal hadden we het opgelost door het eerste hotel via Oad te regelen zodat een hostess ons opwachtte op het vliegveld. Niettemin gristen een paar snelle jongens de bagage uit onze handen en toen we hen bezorgd achterna renden bleken ze deze keurig naar een Oad-busje te brengen. Wel eisten ze fooi natuurlijk. Bij gebrek aan roepies gaven we ze een paar euro. Een kapitaal, ontdekten we later.

Het busje bracht ons naar Summit Hotel in Patan, een voorstad van Kathmandu. Dit bleek een fraai hotel, eigenlijk een verzameling houten bungalows rond een tuin. Na een briefing over excursies en diner vielen we uitgeteld in slaap.

Durbar Square, Patan



Bodhanath

Goed, we hadden dus een spannend dagje Patan gehad. Daarmee hield ons Oad-arrangement op. De volgende dag moesten we het hotel uit, en Nepal ín. Brrr...

Gelukkig hadden we die, eh, mobiele monnik nog. We belden hem. Hij nam nog op ook. Hij woonde in Bodhanath, een andere voorstad van Kathmandu, een half uurtje met de taxi. We spraken af bij de grote stupa, we konden hem herkennen aan een rode pet, zei hij in krakkemikkig Engels. Eenmaal aangekomen bij die stupa werden we overlopen door honderden monniken, allemaal bezig rond te cirkelen rond het enorme bouwwerk, allemaal identiek gekleed, en velen met een rode pet. Gelukkig waren wij als toerist makkelijker te herkennen en vond Karma óns. Hij was een kleine, pezige man met een knap gebruind uiterlijk, jaartje of vijfendertig, gekleed in de traditionele rode monniksmantel met daaronder stevige sandalen, op z’n hoofd inderdaad een grote rode honkbalpet. Karma leidde ons naar een hotel dat hij had geregeld. Op de prima hotelkamer, met uitzicht op de stupa, voerden we een eerste gesprek, dat ietwat moeizaam verliep: niet alleen liet het Engels van Karma dus te wensen over (vooral z’n uitspraak), maar hij dacht diep na voor hij sprak, liet lange stiltes vallen en reageerde soms helemaal niet. Het was een beetje werken, vonden we. Monnikenwerk zogezegd.

Kamer met uitzicht


Bhaktapur

Bhaktapur is een wonderschoon oud stadje, ongeveer een uur met de taxi vanuit Bodhanath. Het is een World Heritage Site van Unesco: dat betekent dat er een groot hek omheen staat en je entree moet betalen, alsof je een museum betreedt.

Maar...je betréédt ook een museum, een openlucht tentoonstelling van tempels, beelden, ramen van houtsnijwerk, alles verspreid over talloze pleintjes en straatjes die baden in hetzelfde stoffige, gouden Himalayalicht en waar het –mede dankzij die toegangspoort– heerlijk rustig is. De enige drukke plek is het pottenbakkersplein waar de bakkers hun potten voor je uitstallen.

Durbar Square in Bhaktapur

Het verhaal van Yadu

Zaterdag 6 november 2004. We zijn net door de taxi afgezet in Bhaktapur en lopen naar de toegang. Zoals gebruikelijk werden we besprongen door jongens die hun diensten als gids aanboden.

We wimpelden iedereen af, even geen zin in een Engels stamelende local die nauwelijks meer wist dan jij,  iets wat overigens de nodige assertiviteit vereiste want nee is nooit in één keer nee in Nepal. Maar het lukte, we betaalden en waren binnen, op het plein aan de ándere kant van het hek. Operatie geslaagd, dachten we...en op dat moment sprak Yadu ons aan. Een kleine tengere jongen in spijkerbroek en rood trainingsjack, zeventien jaar oud. Hij wilde ons rondleiden, om z’n Engels te oefenen, niet voor geld, nee nee, zei hij. Ja ja, dachten wij. Waarom we dan toch akkoord gingen mag een raadsel heten. Misschien was onze voorraad ‘nee’ even uitgeput na die veldslag bij de ingang, of misschien voelden we op een bepaalde intuïtieve manier aan dat Yadu bijzonder was. Hoe dan ook, we gingen met hem op pad.


Chitwan

De zus van Karma heette Karma. Zo ging dat in Bhutan, kennelijk. Je noemt iedereen Karma en je hebt als land meteen een heleboel karma.

Deze Karma woonde ook in Bodhanath en was getrouwd met en man die Kinley heette en ons kon helpen, volgens Karma. Ónze Karma. We zochten hen op. Ze bewoonden met kun kinderen een ruime flat en aan alles was te zien dat deze mensen, voor Nepalese begrippen, niet slecht boerden. Kinley zelf was een hoffelijke man met veel humor, maar je kon merken dat hij gewend was de lakens uit te delen. Hij was oprichter en directeur van een school ( Pegasus English School) én had een soort trekkingbureautje,  hoe dat precies samenhing werd ons niet helemaal duidelijk. Door zijn uitstekende Engels en het feit dat hij in Europa was geweest, kregen we het gevoel dat hij Westerlingen begreep en vertrouwden we hem.

Dat moest ook wel. Want al snel deed zich een fenomeen voor waar we nadien vaker mee te maken hebben gehad, en dat wel een klein beetje went, al blijft het heikel: ineens moet je een smak geld toevertrouwen aan een vreemde. In arme landen wordt zelden iets op krediet gedaan. Het is boter bij de yak. Kinley wil geld hebben, omdat de mensen en diensten die hij gaat regelen óók geen stap zetten zonder geld. Het pakket dat Kinley ons aanbood, een fantastisch pakket, een droompakket, vereiste dat wij ál onze traveler cheques  nu ter plekke aan hem overhandigden, getekend en wel. We slikten en keken naar elkaar. Maar ja…wat kon er fout gaan met zoveel Karma in de familie? We deden het dus. En het is goed gegaan, zoals het in de jaren daarna, bij soortgelijke dubieuze transacties, áltijd goed is gegaan. We zijn nog nooit belazerd op deze manier. Wel op andere manieren, overigens. (DEZE manier bijvoorbeeld.)

Annapurna

Van de tien hoogste bergen ter wereld liggen er acht in Nepal. De meeste liggen helemaal in het oosten, in het Everest-gebied, maar je vindt ook een aantal in het Annapurna-massief, meer naar het westen toe. En daar gingen wij nu naartoe.

Je kunt er verschillende trekkings doen, onder andere de Annapurna Circuit waarbij je om het hele masief heenloopt, misschien wel de mooiste en compleetste trekking ter wereld. In een interview met Sting las ik ooit dat hij met ieder van z’n kinderen (hij heeft er vier) deze wandeling doet als ze 18 worden. Voor de hele Circuit kun je echter zo’n drie weken uittrekken en zoveel tijd hadden we niet, daarom deden wij alleen de ‘linkerpoot’ ervan. Daartoe vlogen wij vanaf Pokhara met een klein vliegtuigje naar Jomson, het startpunt, op 2800 meter hoogte. Het is een van de spectaculairste vluchten ter wereld, want je vliegt door wat ze noemen ‘het diepste ravijn op aarde’, ofwel tussen twee bergen door van 8000 meter, de Dhaulagiri en de Annapurna.


Everest

Na een paar dagen recupereren in Bodhanath vertrokken we op maandag 22 november naar ons ultieme reisdoel, de Mount Everest. Dat betekende eerst een stuk vliegen, van Kathmandu naar Lukla, in het Everest-gebied. Lukla is een van de meest beruchte vliegvelden ter wereld.

Het bestaat uit een landingsbaantje van 600 meter dat letterlijk schuin tegen een berg oploopt zodat je aan de ene kant een afgrond hebt en aan de andere kant een rotswand. De marges voor fouten is minimaal. Alleen bij goed weer kan er op gevlogen worden, wat betekent dat vluchten net zo vaak niet als wel gaan, en dat hoor je pas op de dag zelf. Wij hadden geluk: zowel de heen- als terugvlucht verliep volgens planning. Maar het komt regelmatig voor dat toeristen dagenlang vastzitten in Lukla, wachtend op verbetering van het weer.

Vliegveld van Lukla

Afscheid

Weer terug in Bodhanath begon het afscheid nemen. We hadden besloten Karma en de gidsen te trakteren op een etentje, dat leek ons gezellig. Karma wist een ‘goed tentje’ in hetzelfde straatje als ons hotel.

Jullie mogen alles kiezen, zeiden we. Alles van de kaart, wat je maar wil. En wat wilden ze? Dal bhat, rijst met linzen. Hetzelfde dat ze elke dag aten, ‘s morgens, ‘s middags en ’s avonds. Dat schoven ze naar binnen als uitgehongerde katten en vervolgens begonnen ze onrustig heen en weer te schuiven op hun stoel. Gezellig natafelen was er met deze jongens niet bij. (Dit gold voor de gidsen, niet voor Karma.)  In mum van tijd waren we weer terug op onze hotelkamer, een ervaring rijker. Later kwam Dau ons nog opzoeken om ons beiden een khata om te hangen, een wit ceremonieel sjaaltje, een mooi gebaar dat ons verraste van de gesloten Dau.