Afscheid

Weer terug in Bodhanath begon het afscheid nemen. We hadden besloten Karma en de gidsen te trakteren op een etentje, dat leek ons gezellig. Karma wist een ‘goed tentje’ in hetzelfde straatje als ons hotel.

Jullie mogen alles kiezen, zeiden we. Alles van de kaart, wat je maar wil. En wat wilden ze? Dal bhat, rijst met linzen. Hetzelfde dat ze elke dag aten, ‘s morgens, ‘s middags en ’s avonds. Dat schoven ze naar binnen als uitgehongerde katten en vervolgens begonnen ze onrustig heen en weer te schuiven op hun stoel. Gezellig natafelen was er met deze jongens niet bij. (Dit gold voor de gidsen, niet voor Karma.)  In mum van tijd waren we weer terug op onze hotelkamer, een ervaring rijker. Later kwam Dau ons nog opzoeken om ons beiden een khata om te hangen, een wit ceremonieel sjaaltje, een mooi gebaar dat ons verraste van de gesloten Dau.




Sukraj wilde graag dat we bij zijn familie kwamen eten. Hij bleek op één kamer te wonen samen met z’n ouders en z’n broer en diens vrouw en kind. Zes personen op een paar vierkante meter. Ze sliepen op matrasjes die overdag op het enige bed lagen gestapeld waarop wij, gasten, nu mochten zitten. Hun gastvrijheid was ongelooflijk. We kregen dal bhat uiteraard. Zoals gezegd waren ze afkomstig uit dat onbekende landje dat Bhutan heette en het was duidelijk dat ze barstten van de heimwee: ze lieten ons een kapotgevouwen krantenartikeltje zien met een foto van een kasteel, kennelijk iets belangrijks voor hun. (Het eerste dat we terug in Nederland deden was hen een mooi fotoboek van Bhutan toezenden.)

Pas jaren later, toen we zelf in Bhutan waren, beseften we dat het een foto van het Tijgernest was geweest. Zoals we toen ook pas doorkregen dat deze mensen tot de groep van zo’n 100.00 ethnische Nepalezen hoorden die in de jaren negentig zonder pardon het land waren uitgezet door Bhutan, kennelijk omdat ze diens bruto nationaal geluk in de weg stonden... (Wie het niet gelooft, zie HIER ) Nog steeds zijn de Verenigde Naties bezig een oplossing te vonden voor dit humanitaire probleem. De meeste van deze vluchtelingen leven in VN-vluchtelingenkampen in Oost-Nepal. Ongeveer een jaar na onze ontmoeting verhuisde ‘onze’ familie ook naar zo’n kamp. Anno 2012 zijn de ouders terug in Bhutan, maar zit de broer met zijn vrouw en (inmiddels ) twee dochters nog steeds in zo’n kamp, eindeloos wachtend op permissie om terug te keren. En Sukraj...die verblijft in de Verenigde Staten. Wat hij daar doet is ons onbekend.

Met ouders, broer en nichtje van Sukraj
We hadden nog één dag te besteden. We besloten fietsen te huren en de omgeving van Kathmandu te verkennen. Naarmate we verder uit de stad kwamen werden we een grotere bezienswaardigheid. Toen we stopten bij een winkeltje werden we van alle kanten nieuwsgierig belaagd. Het was een weldadig gevoel om zelf op pad te zijn, met z’n tweetjes en met eigen vervoer, en we vonden het een heerlijk dagje, een waardige afsluiting van deze fantastische reis. Het gemak waarmee we nu rondtuften stond in schril contrast met die eerste wandeling door Patan. Dat was pas vier weken geleden geweest, maar het leek wel een eeuwigheid terug: intussen hadden we zoveel gezien –zoveel vreemds en nieuws en moois– dat de tijd als een elastiek was uitgerekt en de reis eindeloos verlengd scheen.

Maar zelfs flexibiliteit kent z’n grenzen. De vertrek dag brak aan. Voor de laatste keer zette Karma ons op een taxi. Hij leek ontroerd bij het afscheid, en wij waren het in ieder geval. Het vliegtuig steeg op van Tribhuvan Airport en nog eenmaal wierpen we een blik op de vallei van Kathmandu en al het leven daarin dat ons zo vertrouwd was geworden en zelfs namen had gekregen. Er was deze reis een wereld voor ons opengegaan. Is dat niet waar reizen om gaat?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten