Patan

We landden op Tribhuvan Airport in Kathmandu. Vliegvelden zijn een wereld op zich. Ze lijken niet bij het land zelf te horen, maar eerder bij een internationale organisatie die bestaat uit...vliegvelden.

Het is er rustig, schoon, georganiseerd. Het land zelf begint pas als je de douane passeert. In menig land barst, zodra je door de schuifdeuren komt, een pandemonium los van schreeuwende dragers, taxichauffeurs, gidsen, hotelpick-ups en andere ritselaars en dat kan flink overweldigend zijn als je daar versuft door jetlag in verzeild raakt. In Nepal hadden we het opgelost door het eerste hotel via Oad te regelen zodat een hostess ons opwachtte op het vliegveld. Niettemin gristen een paar snelle jongens de bagage uit onze handen en toen we hen bezorgd achterna renden bleken ze deze keurig naar een Oad-busje te brengen. Wel eisten ze fooi natuurlijk. Bij gebrek aan roepies gaven we ze een paar euro. Een kapitaal, ontdekten we later.

Het busje bracht ons naar Summit Hotel in Patan, een voorstad van Kathmandu. Dit bleek een fraai hotel, eigenlijk een verzameling houten bungalows rond een tuin. Na een briefing over excursies en diner vielen we uitgeteld in slaap.

Durbar Square, Patan




De volgende dag verkenden we met z’n tweetjes Patan. Dit is een oude koningsstad met een schitterend centraal plein dat, zoals overal in Nepal, Durbar Square heet. Je vindt er een paleis en vele boeddhistische tempels. Die dag werd alles gefilterd in een onwaarschijnlijk zachtstoffig hersftlicht, goud en geel en rood, nauwelijks te bevatten zo mooi, maar niettemin herinner ik mij hoe onwennig en stijvig we door de straten schuifelden, de enige Westerlingen temidden van alle lokale drukte en rumoer, toegelachen en toegegroet door allen, inclusief winkelhouders, bedelaars en opdringerige saddhu’s die een tika op het voorhoofd wilden plaatsen, tegen betaling uiteraard. Maar we deden het wel. We bezochten Durbar Square, liepen tempels binnen, aten momo’s (gevulde deegballen) op een dakterras en waagden ons ’s avonds in een restaurantje dat tjokvol Nepalezen zat. “Je kunt het beste eten waar de bewoners zelf eten” had Christel gezegd, vandaar dat we dit tentje kozen. Vijf minuten later waren we nog de enigen. De ‘bewoners’, naar bleek een groep Chinese toeristen, waren vertrokken. Nou ja. De kop was eraf, zonder dat onze kop eraf was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten