Chitwan

De zus van Karma heette Karma. Zo ging dat in Bhutan, kennelijk. Je noemt iedereen Karma en je hebt als land meteen een heleboel karma.

Deze Karma woonde ook in Bodhanath en was getrouwd met en man die Kinley heette en ons kon helpen, volgens Karma. Ónze Karma. We zochten hen op. Ze bewoonden met kun kinderen een ruime flat en aan alles was te zien dat deze mensen, voor Nepalese begrippen, niet slecht boerden. Kinley zelf was een hoffelijke man met veel humor, maar je kon merken dat hij gewend was de lakens uit te delen. Hij was oprichter en directeur van een school ( Pegasus English School) én had een soort trekkingbureautje,  hoe dat precies samenhing werd ons niet helemaal duidelijk. Door zijn uitstekende Engels en het feit dat hij in Europa was geweest, kregen we het gevoel dat hij Westerlingen begreep en vertrouwden we hem.

Dat moest ook wel. Want al snel deed zich een fenomeen voor waar we nadien vaker mee te maken hebben gehad, en dat wel een klein beetje went, al blijft het heikel: ineens moet je een smak geld toevertrouwen aan een vreemde. In arme landen wordt zelden iets op krediet gedaan. Het is boter bij de yak. Kinley wil geld hebben, omdat de mensen en diensten die hij gaat regelen óók geen stap zetten zonder geld. Het pakket dat Kinley ons aanbood, een fantastisch pakket, een droompakket, vereiste dat wij ál onze traveler cheques  nu ter plekke aan hem overhandigden, getekend en wel. We slikten en keken naar elkaar. Maar ja…wat kon er fout gaan met zoveel Karma in de familie? We deden het dus. En het is goed gegaan, zoals het in de jaren daarna, bij soortgelijke dubieuze transacties, áltijd goed is gegaan. We zijn nog nooit belazerd op deze manier. Wel op andere manieren, overigens. (DEZE manier bijvoorbeeld.)


Kinley had een dag nodig om onze trekkings te organiseren. Die dag brachten wij in Kathmandu door met sight seeing en aanschaf van wat wandeluitrusting, zoals goeie jassen, drinkflessen etcetera. Dat deden we in Thamel, de bekende toeristenwijk van de stad waar  –zoals we dat in Nederland zouden zeggen– een ‘gezellige bedrijvigheid’ heerst. Ik werd nog het meest getroffen door de straat met tandartsen. Nou ja, kleine open zaakjes waarin je arme drommels zag wachten tot ze achter het gordijntje mochten voor god weet welke slachtpartij. Omdat ik zelf op dat moment met een zeurende kies rondliep kon ik me goed verplaatsen in die ellende – iets in mij schrok daar erg van, misschien die kies zelf, want in no time had ik ineens nergens last meer van.

Dinsdag 9 november vertrokken we. Om 6:00 met de taxi naar Kathmandu en vandaar met de bus naar Chitwan. Van Karma kregen we een klein buideltje zaadjes mee, gezegend door zijn rinpoche, die we in onze rugzak moesten bergen en ons beschermde tegen ziekte en onheil. Al tijdens de busreis kwam dat goed van pas, want we zaten helemaal achterin, de misselijkste plek, en kregen een vreselijk stuk weg te verduren, misschien wel de slechtste weg die we ooit hebben gehad. De moesson had het asfalt weggeslagen en we stuiterden urenlang op en neer. Murw kwamen we tenslotte aan in Sauraha, waar een gids wachtte en een hotel, de Jungle Safari Lodge.





Sauraha ligt in het subtropische zuiden van Nepal en is de toegang tot het Royal Chitwan National Park, een enorm natuurreservaat op de grens met India. Er leven onder andere olifanten, neushoorns en Bengaalse tijgers. Het is het gebied van de Tharu, een van de inheemse stammen van Nepal. In het dorpshuis zien we ’s avonds een show van ze die vooral gedenkwaardig is vanwege de eenvoud ervan. De volgende ochtend steken we per boomkano de rivier over en wandelen door de jungle, die minder wild oogt dan gedacht en waar we geen enkele bijzondere fauna tegenkomen, vooral geen tijgers. Gelukkig maar. Want tijgerfoob als ik ben had ik er ’s nachts namelijk wakker van gelegen: hoe stom kun je zijn, dacht ik, om te voet een stuk bos in te gaan waar tijgers zitten? Met een gids die alleen een stok heeft? Ik had er geen goed gevoel bij, liet me overhalen door Christel (iederéén doet het toch), bleef voortdurend gespannen en was opgelucht toen we weer in de boot zaten richting overkant.

Zwemmen met Lukikola
 Leuker waren de olifanten. We maakten een tochtje op zo’n geval, met twee IJslandse jongens schuddend in een houten kooitje bovenop, zwaar oncomfortabel, dat wel, maar in ieder geval veilig en bovendien troffen we een heuse neushoorn onderweg. Maar we hebben ook gezwommen met een olifant, en dat is misschien wel het leukste dat we ooit op reis hebben gedaan. Het betrof de ‘huisolifant’ van ons hotel, een vrouwtje van zo’n 35 jaar met de naam Lukikola. Haar verzorger deed voor hoe je op haar rug kwam: voet tegen de slurf, links en rechts de oren vastpakken en hup, je liep zo de slurf omhoog naar boven. Echt, zo ging dat. Vervolgens liep het beest naar de rivier. En ik zal je zeggen: zo’n houten kooi is geen pretje, maar zónder kooi is ook niet alles, want je zit op een ruggengraat die werkelijk steenhard is en je benen schuiven over een huid die, nou, ze noemen het altijd een ‘dikhuid’, en terecht, maar ze vertellen nooit dat die dikhuid vol haren zit die hard als stekels zijn, waardoor het lijkt alsof je over een cactus heen en weer schuurt.

Maargoed, we kwamen bij de rivier en daar begon het badderen. Lukikola stapte het water in en begon te rollebollen, waarbij wij natuurlijk verschrikt opzij doken om niet verpletterd te worden, maar daarna klauterden wij weer omhoog via haar slurf en probeerde zij ons weer kwijt te raken door op haar knieën te vallen of opzij te rollen, kortom, het leek wel een spelletje, een olifantenrodeo,  en het was moeilijk te zeggen wie het meeste plezier beleefde, dat rondplonzende gekke beest, de schaterende verzorger of die twee idiote Nederlanders. Het was een waanzinnige ervaring. Verder bezochten we hier in Sauraha ook nog een Elephant Breeding Centre, waar ik heb gezien dat olifanten ook knuffelig klein kunnen zijn.



Lang bleven we hier niet. Donderdag stapten we alweer op de bus, met hoofden vol opwindend nieuwe beelden en benen vol schrammen en beurse plekken van die olifanten. Onze reis was nu echt begonnen. Verder gingen we, verder, naar Pokhara aan de voet van het Annapurna-massief. Overmoedig kocht ik onderweg een krant van een straatverkopertje en wist met bikkelhard onderhandelen de prijs terug te dringen van 200 roepie naar 100 roepie. Ik voelde me al helemaal thuis.  Later kwam ik dezelfde krant in Kathmandu tegen. De prijs was 2 roepie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten