Everest

Na een paar dagen recupereren in Bodhanath vertrokken we op maandag 22 november naar ons ultieme reisdoel, de Mount Everest. Dat betekende eerst een stuk vliegen, van Kathmandu naar Lukla, in het Everest-gebied. Lukla is een van de meest beruchte vliegvelden ter wereld.

Het bestaat uit een landingsbaantje van 600 meter dat letterlijk schuin tegen een berg oploopt zodat je aan de ene kant een afgrond hebt en aan de andere kant een rotswand. De marges voor fouten is minimaal. Alleen bij goed weer kan er op gevlogen worden, wat betekent dat vluchten net zo vaak niet als wel gaan, en dat hoor je pas op de dag zelf. Wij hadden geluk: zowel de heen- als terugvlucht verliep volgens planning. Maar het komt regelmatig voor dat toeristen dagenlang vastzitten in Lukla, wachtend op verbetering van het weer.

Vliegveld van Lukla



We stapten in een klein vliegtuigje en zaten eerste rij, direct achter de piloten. Bescheiden als het toestel was ging er toch nog een stewardess mee, die ons trakteerde op een zuurtje. Gedurende een klein uur vlogen we parallel aan een eindeloze rij besneeuwde bergtoppen, de Himalaya, op de globe het kartelrandje tussen het enorme Indiase subcontinent en de Tibetaanse hoogvlakte. Halverwege draaide een van de piloten zich om in zijn stoel en wees mij fijntjes de Mount Everest aan, nog steeds een puntje overigens. Toen kamikazeerde hij het vliegtuig naar beneden en stonden we in Lukla, ongedeerd. De rugzakken gingen om -Dau en Sukraj de grote, wij de kleine- en daar gingen we weer, de bergen in.



Onderweg

Het Everest-gebied, eigenlijk het district Solu Khumbu, verschilt duidelijk van het Annapurna-gebied. Om te beginnen is Annapurna een uithoek. Behalve een handjevol toeristen en lokalen en een enkele verdwaalde opstandeling komt er niemand. Maar door Solu Khumbu lopen al eeuwenlang belangrijke handelsroutes tussen Tibet en Nepal en er is dus veel ‘verkeer’ op ‘de weg’: talloze karavanen van yaks en ezels, veel dragers, lokalen, gidsen en tenslotte een stoet buitenlanders, want deze route, richting ’s werelds hoogste berg, is uiteraard zeer in trek bij wandelaars en bergbeklimmers. Ook ‘de weg’ is een beetje anders. Je volgt weer een rivier, de Dudh Kosi (Melk Rivier), alleen nu niet in diens bedding maar via smalle rotspaadjes die op en neer gaan, soms langs het water, soms hoog erboven, en die je deelt met de reeds genoemde yaks, ezels, dragers etcetera. Les één, daarom, van de gidsen: bij het passeren altijd de rotswand kiezen en nooit de berm, want een nukkige yak duwt je zo de afgrond in. En een ander belangrijk verschil, tenslotte: Everest is het rijk van de sherpa’s.  


Rustende dragers



De sherpa’s zijn het beroemde bergvolk uit Nepal. Hun naam betekent ‘mensen uit het oosten’, wat verwijst naar hun oorspronkelijke afkomst van elders, namelijk Tibet (dat overigens in het noorden ligt). Zo’n 500 jaar geleden begon hun migratie. Tegenwoordig leven er zo’n 150.000 sherpa’s in Nepal, een groot deel daarvan in Solu Khumbu. Sherpa’s staan bekend om hun kracht en uithoudingsvermogen, hun vrolijkheid en hun vroomheid. Haast allemaal hangen ze het Tibetaans boeddhisme aan, reden waarom je in ieder huis de foto van de Dalai Lama aantreft, hun religieus leider. Toch is het beslist niet een soort Hobbit-volkje dat tevreden in hun paradijsje een pijpje rookt. Er is veel armoede onder sherpa’s, ze moeten harder werken dan gezond voor ze is, onderwijs en gezondheidszorg zijn beperkt en twintigste-eeuwse problemen als ontbossing, erosie en milieuvervuiling bedreigen hun traditionele manier van leven als landbouwer. Meer en meer leven ze van de toeristenindustrie, wat echter weer een zware wissel trekt op hun eigen normen en waarden. Maar dat is nou eenmaal het verhaal van onze tijd. Globalisering, liberalisering en amerikanisering overspoelt ons allemaal als een lauwe golf en trekt al onze oude ankers los. Het is de nieuwe wereld. En er is geen andere.



Het waren de Britten in de jaren twintig van de vorige eeuw die de waarde van sherpa’s als dragers en gidsen ontdekten. In die tijd was Nepal nog gesloten voor buitenlanders,  dus expedities naar de Mount Everest gingen vanuit Tibet, waarbij de sherpa’s onderweg werden opgepikt, in Darjeeling, India. De beroemdste van hen was Tenzing Norgay. Norgay, de ongeletterde zoon van een yakherder, ging vanaf 1935 met bijna iedere expeditie mee en maakte carrière van drager tot gids tot klimmer tot sirdar (leider van de sherpa’s). Hij was onvermoeibaar, evenwichtig, diplomatiek en vreselijk ambitieus, misschien wel de enige sherpa die obsessief verlangde naar de top en het klimmen niet beschouwde als werk, zoals de andere sherpa’s.


Stupa

Een keerpunt in de Everest-geschiedenis kwam in 1950, toen Nepal de grenzen opengooide en de berg beklommen kon worden vanaf de ‘makkelijke’ kant, de zuid-west-hoek in Solo Khumbu. Probleem was dat de regering per jaar slechts één land toestemming gaf voor een expeditie. In 1950 en 1951 was dat Engeland. Ze haalden het niet. Norgay kon in die jaren niet mee wegens verplichtingen elders, maar in 1952 was hij erbij, toen het de beurt was aan Zwitserland. In zijn autobiografie praat Norgay met warme gevoelens over de Zwitsers die hem, anders dan de koloniale en afstandelijke Britten, volkomen gelijkwaardig behandelden. Sherpa’s en Zwitsers waren twee bergvolken onder elkaar, aldus Norgay. Met Raymond Lambert kwam hij tot een hoogte van 8600 meter, zo’n 250 meter onder de top. Het heeft hem altijd gespeten toen niet samen met zijn vriend het hoogste te hebben bereikt. Dat lukte hem pas een jaar later, in Engelse ‘dienst’. Maar daarover later.


Hangbrug
Ook wij hadden dus een echte sherpa bij ons, Dau, en ook wij gingen richting Mount Everest, maar daar hield de overeenkomst wel zo’n beetje op. Van Lukla naar Everest Base Camp is acht dagen trekken en vervolgens nog eens zes dagen terug, twee weken in totaal dus. Zoveel tijd hadden wij niet en daarom gingen we niet verder dan Namche Bazaar, de hoofdstad van Solu Khumbu, gelegen op 3400 meter. Het is een klein stadje van tweeduizend inwoners dat met zijn groene en blauwe daken als een kleurrijk hoefijzer rond een aarden veldje ligt -naast een duizelingwekkende afgrond- waar Tibetaanse handelaren dagelijks markt houden en waar je vooral goedkope Chinese kleren kunt kopen, spijkerbroeken bijvoorbeeld, wat onze gidsen gretig deden. Dagenlang hadden ze het over niets anders. Namche is de laatste bevoorradingsplek voor trekkings en expedities en er hangt een aangenaam last-frontier-sfeertje.






Hier zijn we twee dagen gebleven. Onze lodge was bitter koud, maar had een grote huiskamer met fantastisch uitzicht over het stadje en een potkachel die heerlijk stond te gloeien, brandend op yakmest. Die yakmest kwam uit een schuur naast de lodge waarin ook de wc was, een gat in de vloer. Rond de potkachel zaten ’s avonds de paar toeristen die er waren ieder voor zich een boek te lezen, terwijl de gidsen gezellig zaten te kaarten en te kletsen. Typerend. East meets, eh, East.

Lekker lezen

En toen kwam de dag, die bijzondere dag, die ongelooflijke dag dat ik oog in oog zou staan met De Berg. Ik was ervoor overeind gekomen uit mijn leunstoel thuis bij de kachel, had hele continenten overgevlogen, was langs afgronden gelopen en over wankele hangbruggen, had harige yaks getrotseerd, vieze thee en grensverleggende toiletten...plús, last but not least, ik was er walgelijk vroeg voor opgestaan: 5:45, in de steenkou van het hooggebergte. En nu was het zover. Op woensdag 24 november 2004 zag ik, op een heuveltop boven Namche Bazaar, de Mount Everest langzaam oplichten in de eerste zonnestralen. Een magisch moment. 
Everest and me
Later die dag, na een goed ontbijt van Tibetaans brood en omelet (zoals elke dag), klommen we een stief uurtje omhoog, naar het Hotel Everest View. Dit is een merkwaardig fenomeen: een luxueus vijfsterrenhotel, zomaar, op 3880 meter. Het is in 1968 gebouwd door een Japans bedrijf met de bedoeling rijke Japanners te trekken die rechtstreeks werden ingevlogen voor een weekendje. In de praktijk bleken haast alle gasten hoogteziek te worden, en toen het naburige landingsbaantje sloot en iedereen vanaf Lukla moest komen lopen, zoals wij net hadden gedaan, was het snel gedaan met de klandizie. Het hotel is echter nog steeds een populaire lunchplek. Vanaf het terras heb je een werkelijk fantastisch uitzicht op de Mount Everest en alle omringende bergen, zoals de fotogenieke Ama Dablam. We keken, fotografeerden, tuurden door de verrekijker, keken nog eens… Hemelsbreed was de top van de Mount Everest nu zo’n dertig kilometer van ons vandaan en je kon duidelijk de ijzige wanden en graten onderscheiden. Onwillekeurig vroeg ik mij af of er nu, op dit moment, terwijl wij in het zonnetje vijfsterrenkoffie zaten te drinken (€ 1,30 per kopje), daarboven mensen aan het worstelen waren met de vreselijke elementen: de stormwind, de kou, de ijle lucht… Het leek me niet waarschijnlijk, want november is geen gebruikelijke expeditiemaand.

Uitzicht vanaf het Everest View Hotel

Van oudsher is de maand mei het beste moment voor een beklimming. Het weer is dan het meest gunstig. Zo ook in 1953, toen Tenzing Norgay weer aan de voet van de berg stond, als sirdar van een Britse expeditie waartoe ook twee Nieuw-Zeelanders hoorden: George Lowe en Edmund Hillary. Ze volgden dezelfde route als de Zwitsers en die route, de ‘klassieke route’ of ‘normaalroute’ genoemd, wordt tegenwoordig door de meeste klimmers gebruikt. Grofweg ziet ze er als volgt uit. Basiskamp wordt opgezet op 5400 meter, nabij een gigantische gletsjer, de Khumbu IJsval. Eerst moet een weg worden gevonden door deze levensgevaarlijke bevroren ijsriver vol spleten en omvallende ijstorens. Daarna volgt de Westelijke Cwm: een vallei van sneeuw en ijs die geleidelijk oploopt naar een enorme muur, de Lhotsewand. (‘Cwm’ betekent ‘vallei’ in het Welsh, de naam is gemunt door de Britse pioniers uit de jaren twintig die veel in Wales oefenden.) De Lhotsewand betekent echt klimmen, liefst 1500 meter omhoog, tot je op de Zuidcol staat op ongeveer 8000 meter. Dit is een klein vlak stuk waar het laatste kamp wordt opgeslagen. Vanaf hier begint de toppoging: opstaan om 12 uur ’s nachts, aankleden en op pad voor de laatste 850 meter die –als alles goed gaat– in 10 tot 12 uur kunnen worden afgelegd, zodat je nog net voor donker weer terug kunt zijn op de Zuidcol, uitgeput en wel.
Yaks
Destijds, in 1953, nam dit hele traject vele weken in beslag, gepioneerd als er moest worden. Gaandeweg bleken Tenzing Norgay en Edmund Hillary de fitste klimmers en de twee konden het ook goed met elkaar vinden. Met zuurstofapparaten van 18 kilo op hun rug verlieten ze op 29 mei hun laatste kamp, een tussenkamp op 8400 meter, en bereikten om half twaalf ’s ochtends de top op 8848 meter hoogte. Het zou beiden wereldberoemd maken. In die tijd zonder internet (weet u nog?) was het nieuws vier dagen onderweg naar de bewoonde wereld: het bereikte London op 2 juni 1953, dezelfde dag waarop de destijds 27-jarige prinses Elizabeth tot koningin werd gekroond. (De enige dus die 60 jaar na dato nog steeds aan de top staat…) Norgay werd bekroond met de hoogste Britse onderscheiding, niet slecht voor een sherpa-loopjongen. Hij woonde de rest van z’n leven in Darjeeling waar hij het Himalayan Mountaineering Institute stichtte, met het doel de bergsport in India te ontwikkelen. Hij overleed in 1986, op 72-jarige leeftijd, held van alle sherpa’s.

Khumjung, met Hillary School op voorgrond

Voor ons vormde Hotel Everest View het hoogtepunt, letterlijk en figuurlijk. Na ons met enige moeite te hebben losgerukt van het betoverende uitzicht wandelden we terug, via Khumjung, een typisch sherpadorpje van stenen huisjes willekeurig verspreid over een smalle vallei. Hier troffen we de Edmund Hillary School. Na zijn beklimming is Hillary (overleden in 2008) altijd blijven terugkeren naar Solu Khumbu en heeft hij een aantal scholen en hospitaaltjes gesticht. Vanaf Khumjung daalden we weer af naar Namche Bazaar en daarmee was onze trekking eigenlijk zo’n beetje klaar.



Namche Bazaar van bovenaf gezien
 
De volgende twee dagen liepen we terug naar Lukla. Het was een veel te kort verblijf in het Everest-gebied en veel zagen we niet: niet de rest van de aanlooproute langs Lobuche en Gorakshep, niet de heilige meren, niet het uitzichtpunt Kala Pattar, zelfs niet het beroemde klooster Tengboche waar alle expedities door de lama worden ingezegend. Geen tijd helaas. Het was een eerste kennismaking met een fascinerend rijk, een rijk waar de bergen tot in de hemel groeien en de geest van de Boeddha voelbaar aanwezig is, in de talloze stenen chortens en mani-stenen en de alom wapperende gebedsvlaggetjes, maar meest nog in de gastvrijheid van de bewoners en de glimlach waarmee ze je begroeten in hun wereld. Namasté.

Dau, Christel en Sukraj

Geen opmerkingen:

Een reactie posten