Dar es Salaam

5 - 7 oktober 2009

Het is ongeveer tien uur vliegen naar Tanzania. Het mooie aan Afrika is dat het pal onder Europa ligt. Geen gedonder met tijdzones dus, je hebt hooguit een uurtje tijdverschil en dat kan ik aan, jetlagstakker die ik ben.

Om half tien ’s avonds landden we op Julius Nyerere International Airport in Dar Es Salaam, alwaar een mannetje voor ons klaar stond. Dat had Flash Safaris mooi voor ons geregeld. Dachten we. Maar mooi niet. Er stonden wel een paar mannetjes die blij een bordje omhoog staken, maar niet met onze naam erop. Kennelijk had Flash alleen een hotel geboekt en geen pick-up. Het was nog een geluk dat we ons de naam van het hotel herinnerden dat een keer in een mailtje was genoemd. Dus namen we zelf maar een taxi en maakten meteen kennis met de Tanzaniaanse munteenheid, de Tanzanian Shilling ofwel Tsh, met de Monopolykoers van 2000 stuks voor 1 euro. Aldus arriveerden we in Palm Beach Hotel, dat overigens niet aan het strand lag, maar aan een vierbaansweg. Palmen stonden er wel.

De volgende dag namen we een kijkje in de stad. Zo’n eerste dag doen we altijd rustig aan. Beetje uitslapen, beetje rondkijken, gewoon lekker acclimatiseren. Dar es Salaam heeft 4 miljoen inwoners. Het is de grootste, bekendste en veruit belangrijkste stad van Tanzania, maar gek genoeg niet meer de hoofdstad: in een vlaag van decentralisme ging die eer in de jaren zeventig naar Dodoma, ergens ver in het achterland. De naam betekent ‘huis van vrede’ in het Arabisch.  Het kreeg die naam van de Arabieren die vanaf de 10e eeuw Zanzibar koloniseerden, vlak voor de kust van Dar es Salaam. Op een bepaalde manier klopt die naam wel, want de stad maakt een vredige, zelfs slaperige indruk. Ongestoord wandelden we rond, eerst in het centrum, toen via de bedrijvige visafslag een heel stuk langs de zee en vervolgens weer terug door warme stoffige lanen waar het uitgestorven was. Tenslotte nog een eind door de Arabische wijk. Je had geen moment de indruk in een miljoenenstad rond te lopen, eerder in een provinciestadje.


Dhows langs de kust
Aan het eind van de middag waagden we ons in het lokale vervoer: een volledig met mensen volgestouwd busje dat dalla dalla wordt genoemd.  (Het schijnt dat de naam een verbastering is van ‘dollar’…een eerste kennismaking met het vernunftige Swahili!) De ‘conducteur’ is een jonge gast met zakken vol wisselgeld die aan de buitenkant boven de weg hangt en iedereen naar binnen schreeuwt, z’n gevulde koekblik in. Toen we ons naar buiten wrongen –veel te vroeg, uit angst het hotel te missen– maakten we voor het eerst kennis met het woord voor ‘blanke’: mzungu. Hé mzungu! Een terechte constatering. Die eerste dag voelden wij ons vreselijk blank tussen al die zwarte mensen, veel blanker dan in Azië. We zouden het nog vaak horen deze reis.


De dalla dalla

Pas de dag daarop begon de reis echt. We stapten op de bus naar Arusha, ook wel de ‘safarihoofdstad van de wereld’ genoemd omdat menige safari daar begint. Het is een uurtje of tien rijden. Onze bus, met de naam ‘Dar Express’, is waarschijnlijk een afgedankt Nederlands exemplaar, want op het raam staat nog ‘nooduitgang’. Binnen worden we getrakteerd op gospelvideo’s en een speelfilm over moordlustige leeuwen die een jeep belagen (lekker, zo vlak voor een safari!); buiten op een platgeslagen savanna-landschap met als enige hoogtepunt de Kilimanjaro wiens besneeuwde top aan het eind van de middag ineens, zomaar, opdoemt uit de vlakte. Met moeite lukt het om vanuit de rijdende bus een foto te maken. Dichterbij dan dit zullen we niet komen en hoewel we daar goede redenen voor hadden voelt het nu wel een beetje als een gemis.


Onderweg

Achter de wolken schijnt de Kilimanjaro (te liggen)


We worden afgezet aan de rand van Arusha. Het is het begin van de avond en al pikkedonker. Gelukkig is er nu wel een mannetje: Felix, mede-eigenaar van Flash Safari’s, staat op ons te wachten en brengt ons naar zijn huis, een compound met hoge muren, permanente bewaking en vijf honden die de boel in de gaten houden. Kennelijk is dat nodig, hier in deze gegoede buurt. Op de binnenplaats staat een apart bijgebouwtje waar gasten kunnen verblijven. Behalve ons zijn er op dit moment nog twee vrouwen uit Nijmegen. Magda, de Nederlandse eigenaresse, is niet aanwezig, die is net naar Nederland vertrokken. We krijgen een welkomstdrankje van de kokkin, Martha, en daarna dineren we met Felix en de vrouwen. Aan de muur hangen grote vellen papier volgeschreven met Swahili-woorden en hun Nederlandse betekenis: op die manier probeert Magda de taal te leren. Het meest in het oog springt umoja, dat ‘éénheid’ betekent. Dat kenden we al, van Blof.


De Nederlandse vrouwen blijken erg aardig en erg bereisd en er ontwikkelt zich een typische reizigersdiscussie over welke reisgids nou de beste is. Mijn favoriet is de Rough Guide, maar als die te gedateerd is kan het raadzaam zijn een andere te nemen, van meer recente datum. Die van Tanzania, bijvoorbeeld, is een paar jaar oud, daarom hebben we dit keer gekozen voor een reisgids van Footprint, pas verschenen. Het is de eerste keer dat we een Footprint meenemen. Het is een fraai uitgevoerd paars boekje met hard kaft, heel handzaam en overzichtelijk, en al staat er misschien minder informatie in dan in de onuitputtelijke Rough Guide, er valt prima mee rond te reizen, zo zal blijken. Van de dames heeft er eentje een Footprint en de ander een Rough Guide, en zo kunnen we dus mooi vergelijken. En waar is ’s werelds bekendste reisgids in dit verhaal, de Lonely Planet? Tja. Als het even kan probeer ik de aanschaf van een Lonely Planet te vermijden. Niet dat het geen goede gids is, integendeel, het is een uitstekende gids, alleen...iederéén heeft hem. Dus je ziet steeds dezelfde mensen op dezelfde plekken met dezelfde gids. Op een bepaalde manier voelt dat –ondanks de naam, eenzame planeet– aan als massatoerisme.

De volgende ochtend blijken de Nederlandse vrouwen al vroeg vertrokken voor hun safari. Ons Toyota-busje staat op de binnenplaats. Felix’ hulpjes zijn bezig hem schoon te maken –hij is stofrood in plaats van zwart– en daarna wordt hij geladen. Omdat wij gaan kamperen moet er nogal wat mee en de wagen wordt tot de nok toe volgestouwd. Na het ontbijt maken we kennis met onze ‘crew’: dat zijn chauffeur Freddy, de kok Livingstone en Joseph, het manusje van alles. Allemaal pikzwart, behalve Freddy, die gewoon zwart is. We beseffen allemaal donders goed dat we de komende tien dagen veroordeeld zijn tot elkaar en nemen elkaar wat onwennig op. Met moeite wurmen we ons het busje in: Freddy achter het stuur rechts (ze rijden op z'n Engels in Tanzania) en Livingstone naast hem, wij op de achterbank, en achter ons de ongelukkige Joseph, die volledig klem zit tussen alle kratten en tassen plus een grote doos waarin een chemisch toilet zit. Een stapel eierdozen, met touw vastgebonden, past er niet meer bij: die neemt Livingstone op schoot en hij waakt erover als een kloek. Die eieren vertegenwoordigen tien dagen ontbijt. 

Aldus verlaten we de compound en zetten koers naar...de supermarkt. We krijgen gelegenheid bij de Shoprite ‘persoonlijke spulletjes’ te kopen, drank bijvoorbeeld of snoep. We moeten even snel schakelen. Wat drink je gedurende tien dagen? We smijten bier, cola en chips in een karretje, en in een vlaag van attentheid verdubbelen we alles nog een keer, zodat de gidsen kunnen meedrinken. Alles wordt het busje in geperst. Nu kunnen we echt vertrekken. Hoera! Safari!


'Alles wordt in het busje geperst'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten