Tarangire

7 - 9 oktober 2009

Het woord ‘safari’ stamt van het Arabische woord ‘safara’ dat ‘reizen’ betekent. Het is een van de vele voorbeelden van de invloed van het Arabisch op het Swahili, net zoals je ook veel voorbeelden hebt van Engelse en Duitse invloed op het Swahili. Wat dat betreft is Swahili een bonte taal vol leenwoorden, vaak met een komisch effect.

Mbenzi bijvoorbeeld betekent ‘een rijk persoon’ en is een verbastering van Mercedes Benz, want daarin rijden rijke mensen. Een keep lefti is een rotonde, een baisikeli een fiets. Het Swahili wordt door zo’n 50 miljoen mensen in Oost-Afrika gesproken,  hoofdzakelijk in Kenia, Tanzania en Oeganda. Het is een vrij eenvoudige taal, zonder grammaticale rariteiten. Wel bestaat er een ingewikkeld begroetingsritueel. Je groet iemand door jambo te zeggen, ‘hallo’. De ander zegt dan mambo, hoe gaat het. Dan zegt jij weer poa. De ander vipi. Etcetera, zowat tot in het oneindige. Christel kwam na een paar weken een heel eind met dit gepingpong, tot groot vermaak van de Afrikanen.


Maargoed, een safari is dus gewoon een reis, met hier en daar en simba (leeuw) of tembo (olifant). Onze eerste bestemming vanuit Arusha is Tarangiri National Park, een reservaat dat bekend staat om z’n vele olifanten. Het is een paar uur rijden over de hoofdweg, een stoffige streep door het landschap. Links en rechts gortdroge vlaktes met lage borstelige begroeiing. Het is duidelijk dat we in het gebied komen van de Masaï, de oorspronkelijke inwoners van Tanzania. Her en der passeren we dorpjes, bestaande uit ronde hutjes gemaakt van takken en klei, soms omringd door een omheining van takken. Er lopen mannen langs de weg, herkenbaar aan hun bontgekleurde mantel (meestal rood) en hun slippers gemaakt van autoband. Vrouwen dragen grote potten en manden op hun hoofd. We zien kleine jongens geiten en koeien hoeden. Opvallend is ook hoe droog alles oogt. Niet verwonderlijk, we zitten aan het eind van het droge seizoen. Het land kent een grote regentijd (maart-mei) en een kleine regentijd (oktober-december), dus op dit moment, begin oktober, staat de boel al zowat een half jaar droog.

Tarangire


In het begin van de middag rijden we Tarangire binnen. Ons eerste park! Het gaat beginnen! Ergens verwacht je meteen besprongen te worden door olifanten en leeuwen, maar behalve een paar apen achter een boom en wat struisvogels zien we niet zoveel terwijl we over stoffige paden naar onze ‘special campsite’ rijden. Toen we thuis aan het onderhandelen waren met Flash Safari’s over onze safari ontdekten we bij toeval dat er zoiets bestond als ‘special campsites’: je krijgt dan een eigen plaatsje, midden in het park zelf, iets heel anders dus dan de gewone ‘public campsite’ die zich bij de ingang bevindt en druk kan zijn. Uiteraard betaal je daarvoor, het dubbele ongeveer.  Het leek ons wel wat, dus op het laatste moment –ons programma lag eigenlijk al vast­– hebben we nog verzocht alles via ‘special campsites’ te doen. (Dit heeft ons niet populair gemaakt bij Felix, maar daarover later meer.) 

Hoe speciaal ‘special’ eigenlijk is, ontdekken we nu hier in Tarangire. Felix manoevreert het busje naar een open plek rond een reusachtige baobab en commandeert ons dan naar buiten. We zijn er. We kijken rond. We laten het even inwerken. Ongelooflijk. Het overtreft onze stoutste verwachtingen: we zijn echt midden in de natuur, behalve de asresten van een vuurtje wijst niets op menselijke aanwezigheid. Achteraf moeten we daarom concluderen we dat die keuze voor ‘special campsites’ een gouden zet is geweest en meer dan wat ook heeft bijgedragen aan ons, eh, ‘out of Africa’-gevoel daar in Africa.


Rond de baobab

'Kijken naar...Afrika'

 

Speciaal voor ons, mzungu’s, wordt nu een picknicktafeltje met stoelen klaargezet. Terwijl de anderen beginnen met opbouwen van het kamp drinken wij een colaatje en kijken naar...Afrika. Een houtkleurig landschap van gras, struiken en boompjes geknakt door het ‘geknabbel’ van olifanten, met hier en daar een dikke baobab. Wat een bomen zijn dat, zeg. Een stam zo groot als twee bomen, drie bomen, vijf bomen, tien bomen. Door die wanstaltige stam lijkt het een beetje alsof de baobab (ook wel ‘apebroodboom’ genoemd) op z’n kop staat, met de kruin in de grond en de wortels in de lucht. Dieren zijn er niet te zien. 

Daarvoor moeten we een ‘game drive’ maken, later op de middag, alleen met Freddy. We rijden naar de Tarangire-rivier die door het park slingert. Vanwege het droge seizoen is het een bescheiden stroompje geworden, maar nog steeds zoeken de dieren het water op en we zien olifanten, giraffes, zebra’s,  gnoes, antilopes, dik-diks... Ja, de dik-dik bestaat echt, het is een klein schichtig hertje, het grappige is dat je ze haast altijd met z’n tweeën ziet, misschien dat zo de naam ‘dik-dik’ is ontstaan, in plaats van gewoon ‘dik’? Felix parkeert het busje op een heuveltje en met onze hoofden door het open dak heen zuigen we het fantastische panorama op, die hele Afrikaanse flora en fauna die maar gewoon z’n gang gaat daar verderop, overstoorbaar, alsof het normaal is of zo.






Als we nog wat rondrijden stuiten we op een troepje olifanten dat de weg oversteekt. Er is een kleintje bij. Als deze wil oversteken, houdt zijn moeder hem tegen, met haar slurf. Ze kijkt links, ze kijkt rechts. Nee, er komt niets aan. Ga maar, jochie. En het olifantje trippelt, eh, bonst de weg over, gevolgd door z’n moeder. Het is een ontroerend tafereel, je krijgt een brok in je keel van zoveel zorgzaamheid en ‘gezond verstand’. Anderzijds illustreert het hoezeer deze olifanten aangepast zijn aan menselijke aanwezigheid in hun biosfeer. Nog even en in het drukke seizoen staat er een olifant met een stopbord op de weg, terwijl de rest oversteekt. En gebruiken zebra’s zebrapaden.


Zo steekt een olifant dus over

Bij de baobab staat ondertussen ons kamp. Een tent voor ons, een tent voor de gidsen, een keukentent. Allemaal canvasgroen. Plus een klein vierkant hokje waar precies het chemisch toilet in past en dat behalve als wc ook dienst doet als badkamer door er een emmer water boven te hangen. Heerlijk is het om ’s avonds alle stof van de dag af te spoelen, een luxe waar we niet op hadden gerekend. Livingstone heeft een vuurtje gemaakt en is druk aan het koken. Even later legt Joseph een roodgeruit kleedje op ons tafeltje en serveert een driegangendiner, met een biertje erbij. We eten met z’n tweetjes: dat zal de hele safari zo blijven, alleen Freddy komt af en toe bij ons zitten om wat praktische zaken te bespreken. Zij drietjes eten steeds samen in de personeelskantine, bij het kampvuur. Weliswaar zal er gaandeweg de safari steeds meer vertrouwelijkheid en gezelligheid ontstaan, met dat kampvuur als middelpunt, maar het eten blijft gescheiden. Die eerste avond bieden we de jongens wel bier en cola aan, maar dat slaan ze beleefd af.




En dan wordt het nacht, onze eerste nacht in de wildernis van Afrika. We staan dus met een paar semi-legertentjes rond die baobab. Er smeult een vuurtje. Voor onze tent staat een olielamp. En er is Freddy, gewapend met een stok, die een oogje in het zeil houdt. Dat alles moet de wilde dieren weghouden. Dát alles moet de wilde dieren weghouden? Hmm. Ik val makkelijk in slaap, geholpen door wat gedistilleerds uit Schotland, maar word snel weer wakker van enge geluiden. Ik hoor takken breken. Krakkrak. En een soort gesnuif. Gespannen lig ik ernaar te luisteren. Krakkrak. Krakkrak. Het komt steeds dichterbij. Ik realiseer me dat het olifanten zijn, bezig met hun late night snack. Ze mogen dan wel slim zijn, olifanten, maar ze zijn wel erg groot en hun oogjes juist erg klein... Zouden ze zo’n tentje eigenlijk wel zien? Er niet gewoon overheen stampen als een stelletje dombo’s? De manier waarop ze bladeren van de bomen eten getuigt ook van weinig subtiliteit. Ik denk aan dat verhaal van een collega over een dolle neushoorn op hún campsite en begin het benauwd te krijgen. Tenslotte, als het gekrakkrak zo nabij is gekomen dat het lijkt alsof de olifanten naast de tent staan, hou ik het niet langer: ik open de rits en sluip naar buiten. Ik kijk rond. Niets te zien natuurlijk. In geen velden of wegen. Gewoon een prachtige zoele tropennacht met een maanverlichte savanne die kalmpjes om me heen ligt. Ja, als ik goed luister hoor ik de olifanten, links en rechts van me, maar ze zijn ver verwijderd van onze baobab en lijken een omtrekkende beweging te maken. Gerustgesteld kruip ik terug in de tent en slaap de rest van de nacht prima.

Onze eerste nacht

Geen opmerkingen:

Een reactie posten