Naar Brisbane

 30 november - 6 december 2002

Australië is groot. Heel groot. De oostkust is zo’n 3300 kilometer lang en dat is dan de kòrte zijde van de rechthoek die het land vormt.

En die oostkust gaan we nu helemaal afrijden. Eerst naar Brisbane om de camper op te halen en dan verder naar het zuiden, richting Sydney en Canberra, om uiteindelijk in Melbourne aan de zuidkust uit te komen. Daar gaat namelijk een andere familiereünie plaatsvinden, met de zus en ouders van Christel. Maar dat is pas over drie eeuwen, met kerstmis.


Onze eerste bestemming is Airlie Beach, een populaire plaats omdat het toegang geeft tot allemaal eilanden met palmen, witte stranden en azuren baaien, de Whitsunday Islands. Zo genoemd omdat de ‘ontdekker’ van Australië, James Cook, hier op pinksteren = whitsunday z’n anker uitgooide. (Officieel geldt trouwens Willem Jansz. met de ‘Duyfken’ in 1606 als eerste Europeaan die terra australis  incognita, het onbekende zuidland aandeed.) Het is 200 kilometer rijden, over wegen die in lange strepen naar de horizon voeren, even recht als leeg. Maximumsnelheid 70 mijl per uur, 105 kilometer. In slaap vallen is hier het grootste verkeersrisico, niet plakken of kop-staart-botsingen. Don’t sleep drive, waarschuwen borden langs de weg.

En kangoeroes, daar moet je ook voor opletten. Met name in de avondschemering wanneer ze op zoek naar voedsel de weg opspringen en geparalyseerd door de koplampen blijven staan, zoals de hazen bij ons. Maar je kunt beter met je auto over een arme haas rijden dan frontaal tegen een mannetjeskangoeroe van 80 kilo knallen. Van alle dodelijke auto-ongelukken in Australië wordt meer dan de helft veroorzaakt door een botsing met een kangoeroe. Om die reden zijn de meeste auto’s uitgerust met een bullbar, een stevig rek op de bumper, hier ook wel roo bar genoemd (van kangaroo). En om die reden hebben autoverhuurbedrijven clausules in hun contracten waarin rijden na zonsondergang niet is verzekerd. Wij hebben dat ook niet gedaan, op één keer na toen het inderdaad bijna mis ging.

Onderweg zien we vele kangoeroes in het veld rondhuppen. Zowel de grote, die we kangoeroe noemen, als de kleine die wallaby heet. Behalve formaat zit er geen verschil tussen beide dieren, het is dezelfde soort, en het schijnt niet helemaal vast te staan wanneer een wallaby ophoudt en een kangoeroe begint. Ook passeren we de nodige platgereden exemplaren, en daarvan is al helemaal niet meer vast te stellen of het een kangoeroe of een wallaby is… Was.



In Airlie Beach verblijven we drie nachten in Reef Gateway Motel. In de palmboom naast ons balkon blijkt een familie possums te wonen, buideldieren met grote ogen en een spits snoetje. We voeren ze koekjes, die ze gewoon uit onze hand aannemen. Naast het motel stuiten we voor het eerst op het Australische fenomeen van de drive-in liquor store, een soort benzinepomp waar je bij een raam drank kunt kopen. Airlie Beach is een bescheiden plaatsje dat vooral opvalt vanwege de enorme lagoon die ze met palmen en al midden in het centrum hebben aangelegd zodat je zonder hinder van kwallen en haaien kunt zwemmen. Het lijkt een beetje een backpacker-oord, met wat bars en restaurantjes plus een internetcafé, het allereerste internetcafé dat we ooit zijn tegengekomen. Tussen de gamende backpackers sturen we een paar mailtjes. De komende tien jaar, tot aan de wereldwijde opkomst van Wifi, zullen we vele, vele uren in internetcafé’s doorbrengen, van zweterige hokjes in India (No Skype!!!) tot ijskoude vriescellen in Peru, van een schooltje in Laos tot een supermarkt in Italië. In Australië zelf kwamen we onder andere terecht bij een makelaarskantoor en een zoldertje boven een pub. Je kon merken dat die markt nog in de kinderschoenen stond.

Zoals gezegd is Airlie Beach vooral de springplank naar de Whitsundays. Ook wij boeken een dagtochtje met een jacht naar dit tropische paradijs. Daarbij doen we Whitsunday Island aan voor een strandwandeling en Hook Island om te duiken en te snorkelen en varen we met een grote boog langs Hayman Island weer terug. Dat laatste is een exclusief resort, waar kamerprijzen per nacht eerder drie nullen hebben dan twee. In 2000 is de hele bliksemse luxe boel opnieuw in de verf gezet door…Klaas Painting Contractors & Sons, een stressklus van jewelste waarvoor m’n vader tegen kost en inwoning een paar maanden is overgevlogen om een handje te helpen. Later dat jaar is m’n moeder ook ingevlogen en hebben ze samen vakantie gevierd. Ik heb nog een mooie foto van m’n ouders waarop ze op een schitterend hagelwit strand lopen terwijl vlak achter hen een klein vliegtuigje op de golven drijft, waardoor het lijkt alsof ze zojuist hun privéjet hebben geparkeerd om even de benen te strekken. Dat was trouwens het strand van Whitsunday Island, hetzelfde strand waar wij die dag rondlopen.


Oefenen...

...met de boemerang

De volgende dag rijden we weer verder naar het zuiden, via Eungella National Park en Rockhampton waar we twee nachtjes verblijven op een soort trailerpark. In Rockhampton worden we zonder het te weten geflitst wegens te hard rijden, pas maanden later valt de bon mèt foto in Utrecht op de deurmat, als een vakantiesouvenir. Tot heden nog niet betaald…




Op 5 december arriveren we tenslotte in Brisbane en checken in bij het Tourist Guest House, een eenvoudig pensionnetje waar we toevallig tegenaan rijden. Brisbane, de hoofdstad van de noordelijke deelstaat Queensland, is voor de verandering weer eens een grote stad, er wonen 2 miljoen mensen en het centrum bestaat uit een hoop flats, niet echt gezellig. We zoeken ons rot naar een leuk restaurantje maar eindigen bij de MacDonalds. Zonder veel spijt vertrekken we de volgende ochtend. Er wacht ons een grote omruilactie: eerst de camper ophalen, vervolgens in optocht naar het vliegveld van Brisbane en daar de huurauto weer inleveren, dit alles –inclusief een bijna-aanrijding op een rotonde– nog voor tienen gefikst. En met dat campertje begint een nieuw hoofdstuk van ons avontuur down under.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten