De dag na Auschwitz was het zondag. We bleven een dagje op een camping aan een riviertje, in Myslenice.
Het was
vreselijk heet en we brachten de dag door met lezen, schrijven en suffen. Ik
voelde me belabberd: verkouden en koortsig, ongetwijfeld de tol van mijn
marathon schrijf–en rooksessie van een week geleden, toen mijn hele leven nog
om 'De zondvloed' draaide. Echt? Nog maar een week geleden? Inmiddels ben ik
twee concentratiekampen verder en leek me die hele scriptieproblematiek een
storm in een glas water. Duitse vernietigingskampen helpen je om te
relativeren.
Aan
het eind van de middag reden we naar Krakau, niet ver van de camping. Krakau is
na Warschau de grootste stad van Polen en wordt beschouwd als een van de
mooiste steden van Europa. In eerste instantie begrepen wij weinig van die
faam. Toen wij voor de vuist weg wat rondliepen, zonder kaart of gids – laat
staan met iets futuristisch als Google Maps bij de hand – troffen we slechts
verlaten straten die bepaald niet uitblonken in pittoreske architectuur of iets
anders dat deed denken aan een Poolse parel. Met het gevoel iets te missen streken
we neer bij een soort snackbar-pizzeria – vier zwarte tafeltjes, geen klanten –
waar we voor een Oostblok afbraakprijs hele aardige pizza’s kregen voorgeschoteld.
Terug naar de auto raakten we de weg kwijt, dwaalden rond, sloegen lukraak een
hoek om en …stonden ineens op een groot plein, even fraai als zonovergoten, afgeladen
met mensen en terrasjes: de grote markt van Krakau. Dit historische stadshart dateert
uit de dertiende eeuw en geldt als een van de grootste middeleeuwse pleinen van
Europa. Ietwat overvallen door de plotselinge drukte liepen we een rondje,
langs de Lakenhal die het plein in tweeën deelt en een trits straatartiesten.
Bijna hadden we dit dus gemist.
De
volgende dag gingen we weer verder. Nog steeds voelde ik me niet fit maar
manmoedig bleef ik doorgaan het roken van de zware Poolse sigaretten, je was verslaafd
of je was het niet. We reden naar het zuidwesten nu, richting Tsjechoslowakije.
Daarbij staken we de Karpaten over, een mooi middelgebergte dat zich in een
halvemaanvorm over het halve Oostblok inclusief de Oekraïne uitstrekt en een
hoogste top heeft van 2655 meter. Al met al waren we bijna een hele dag
onderweg. Bij de grens wisselden we onze zlotys voor kronen en bewonderen het
portret van Vaclav Havel aan de muur, de president van de Tsjechische en
Slowaakse Federatle Republiek zoals het land op dat moment officieel nog steeds
heette; pas vier maanden later, op 1 januari 1993, zou de republiek gesplitst
worden in twee landen, Tsjechië en Slowakije, overigens zeer tegen de zin van Havel
zelf. Wij reden nu de Tsjechische kant binnen.
In
de buurt van Brno aten we een taaie schnitzel in een armoedig wegrestaurant,
daarna koersten we naar Praag. We zochten een camping. Bedoeling was een ANWB-camping
waar we op een of andere manier lucht van hadden gekregen, maar terwijl we zoekend
rondreden maakten we een ongelukkige manoeuvre en belandden met auto en al in
een greppel naast de weg. Geen nood. Een behulpzame Tsjech kwam aangesneld en
trok onze Honda met zijn auto weer de weg op, met een stoïcijnse houding die verried
dat hij dit uiterst schlemielige ongeluk vaker bij de hand had gehad. Toevallig
bleek hij de eigenaar te zijn van een minicamping genaamd ‘Eva’ die zich aan de
overzijde van de greppel bevond. Het moest een teken zijn – we checkten hier
maar in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten