Vandaag gingen we naar Polen, Nog dieper het licht onheilspellende gebied in achter het recent opengeknipte IJzeren Gordijn. Bij Görlitz staken we de grens over.
Bij
Wrowlaw reden we de stad in en zochten een postkantoor. Peter wilde zijn
vriendin bellen die jarig was die dag, naar ik meen. (Ik was destijds ‘single’,
al werd dat woord destijds nog niet gebruikt anders dan om een klein formaat
elpee aan te duiden.) Naar bleek moest een telefoongesprek helemaal naar dat
verre Nederland eerst worden aangevraagd, wat een uur zou gaan duren; omdat het
al tegen vijven liep, besloot Peter om in plaats daarvan een telegram te sturen,
zeg maar een e-mail uit de vorige eeuw. Toen dat eenmaal was gebeurd – en het
viel allemaal niet mee, want Engels werd er niet gesproken – en we weer
buiten op straat stonden, realiseerde Peter zich opeens dat hij het verkeerde
huisnummer had opgegeven. Zucht. Hoe legde je dát nou weer uit met handen en
voeten… Gelukkig kon een andere klant, die Engels bleek te spreken, ons helpen
het telegram nog een keer te versturen.
Die
avond kampeerden we ergens in de middle of nowhere, op een minicamping die
vrijwel geheel verlaten was – tot er onverwachts, net toen onze tent stond, een
buitenissig personage het grasveld kwam opgereden, gezeten op een bescheiden
motor, nauwelijks meer dan een brommer, die bijkans bezweek onder het gewicht
van een wanordelijke stapel tassen plus de niet-oncorpulente berijder zelf die
wij algauw leerden kennen onder de naam Daniël. Een Franse
vrachtwagenchauffeur, achter in de 20, en onderweg naar de Oekraïne waar hij
familie wilde opzoeken. Oekraïne? Tjonge. Wij vonden Pólen al heel
avontuurlijk… Met deze verrassende buurman dronken we wijn bij een kampvuurtje,
later gevolgd door oer-Hollandse flesjes Grolsch op een terrasje. Daniel
praatte luid en veel, kreeg steeds rodere wangen en grotere verhalen en
eindigde met gezwam, ofwel een dronken lofzang op 'le champignon', de
paddenstoel, de raketvormige schimmel die volgens hem het principe van alle
leven vormde. We lachten ons suf om hem en rolden uiteindelijk in aangeschoten
toestand ons bed in, waarbij het mijne bestond uit niet meer kaal, hard tentzeil.
Te lamlendig om m’n luchtbedje op te blazen.
Toen
we de volgende ochtend ons katterige hoofd naar buiten staken was Daniël al
vertrokken. God weet hoe het de champignonman verder is vergaan richting
Oekraïne. Wij pakten ons boeltje in en bereidden ons mentaal voor op een
beladen dag. We gingen namelijk naar Oswiecim, een bescheiden Pools dorpje dat
sinds de twaalfde eeuw een volstrekt anoniem bestaan had geleid en dat
waarschijnlijk tot in lengte van dagen was blijven doen als er niet in 1940 de
elitetroepen van de Schutzstaffel waren neergestreken gekleed in hun zwarte
uniformen met dreigende bliksemschichten op hun schouder. Het waren SS’ers en
ze namen hun eigen Germaanse naam mee: Auschwitz.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten