De reis naar Polen begon op de dag dat ik mijn doctoraalscriptie inleverde. ’s Ochtends had ik nog in allerijl kopieën gemaakt en een exemplaar in de brievenbus van m’n scriptiebegeleider gestopt, zoals je dat deed in de oertijd vóór het internet. Daarna stapte ik in de auto. Wegwezen!
Die begeleider woonde in een klein huisje aan de Zonstraat, weet ik nog. Het was de enige zon in mijn leven op dat moment, want ik maakte een moeizame tijd door. Ik was 24, m’n studietijd liep ten einde en ik viel ten prooi aan onzekerheid, faalangst en gevoelens van mislukking. De conceptie van m’n scriptie was dramatisch verlopen. Wat ik voor ogen had – een even briljante als grondige exploratie van de Orpheus-mythe in het oeuvre van Jeroen Brouwers – was puur uit onmacht verwaterd tot een saaie, houterige analyse van één boek, ‘De zondvloed’.
Op de vrijdag voor vertrek was ik nog eenmaal
achter de computer gekropen (die hadden we toen al wel) voor een laatste
heldhaftige poging tot een krachtige rode lijn, ‘de achterste loodjes van de
laatste loodjes’ in de woorden van Peter Buwalda, een studiegenoot uit Utrecht waar
ik later kortstondig bevriend mee raakte. (Ik kan me erop beroemen éérder dan
hem een roman te hebben geschreven, maar daar houdt het succes wel op, want
waar de mijne in een doos op zolder ligt, is de zijne, 'Bonita Avenue', een
enorme bestseller geworden – volkomen terecht, want het is een meesterwerk.) Er
volgde een marathonsessie van zo’n 30 uur waar ik volledig hyper en doorrookt
uit tevoorschijn kwam met – dat wél – een manuscript dat aanmerkelijk verbeterd
was en me op dat moment meer dan tevreden stemde. Dat gevoel zou niet stand
houden en in de winter die volgde zakte ik weg in een echte depressie waar ik
slechts geleidelijk, in een proces van zo’n anderhalf jaar, weer uit zou weten
te komen, zij het veranderd. De realiteit keerde het schip van de jeugddromen
en dat deed zeer, zo luidt mijn analyse achteraf. Een beetje was ik zelf
Orpheus geworden, de jonge en gelukkige lierspeler die na zijn afdaling in de
onderwereld, het dodenrijk, de rest van z'n leven zou wegkwijnen.
Orpheus - verkeersbord in Polen |
Niettemin, maandag 24 augustus 1992, de dag dat die vermaledijde scriptie eindelijk de deur uitging en niet meer mijn probleem vormde, was een dag van euforie. Doodmoe, maar opgetogen nam ik tegen twaalven plaats in de little green automobile – een Opel Corsa – van mijn reisgenoot die ook Peter heette (maar niet Buwalda) en zo vroemden we weg naar het oosten.
Peter was mijn beste vriend – samen met Jeroen – en
zat ongeveer in hetzelfde schuitje, namelijk in de eindfase van zijn studie met
een doctoraalscriptie die moeizaam van de grond kwam. Hij kende helemaal een
valse start, want nadat hij enthousiast was begonnen de hele Tandeloze Tijd van
A. F. Th. Van der Heijden te lezen, alle vijf delen, met het oogmerk zich te
wijden aan diens filosofie van ‘leven in de breedte’ ontdekte hij gaandeweg dat
die filosofie misschien wel breed mocht zijn, maar bepaald niet diep en veel te
weinig om het lijf had voor een serieus onderzoek. Hij verlegde zijn vizier
daarom naar een onderwerp waar zéker genoeg over te schrijven viel, namelijk Louis
Ferron en diens postmoderne literatuur over Duitsland, nazisme en de Holocaust.
Lekker vrolijk.
Orpheus meets Holocaust, twee tobbende studenten op
concentratiekamptour naar Polen – gezellig klinkt anders, maar geloof me, het
werd een prima trip.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten