Vanuit Galway liften we naar Clifden, een bescheiden plaatsje aan de Westkust. Een jong stel nam ons mee.
Omdat
de twee niet zoveel zeiden, hoefde we geen beleefdheidsgesprekje te voeren en
konden we lekker naar buiten kijken en het Ierse landschap in ons opnemen dat
hier woest en verlaten aandeed, los van de talloze schapen die gewoon over de
weg liepen. We bevonden ons hier in de streek Connemara, samen met Donegal in
het uiterste noorden het meest authentieke deel van het land waar je ook nog de
meeste Gaelic-sprekers tegenkwam. We kampeerden bij een hostel met uitzicht
over de baai. De volgende dag was het zondag en planden we een rustdag, wat
ongetwijfeld een idee van F. was. Inmiddels waren we 2 weken onderweg en waren
we met de wijzers van de klok mee exact de helft – de onderste helft – van
Ierland door gelift. Een mooie prestatie, als je het mij vroeg, maar voor F. was
het duidelijk teveel van het goede. Er begon zich een principieel twistpunt tussen
ons af te tekenen: rondreizen was niet F. haar ding, Ze hield meer van slow travel
en kwam sowieso moeilijk op gang 's morgens, dit in tegenstelling tot mij die
het liefst meteen op pad ging en iedere dag verder wilde trekken. Mijn leven
overziend kan ik stellen dat dit verschil zich in meer of mindere mate bij al
mijn reispartners heeft voorgedaan (Christel uitgezonderd), maar bij F. speelde
dit het ergste op en leidde het tot emotionele uitbarstingen soms, zoals nu in
Clifden. We sloten daarom een soort compromis: wel verder gaan, maar rustiger
aan en meer met de bus, zodat er hopelijk meer quality time overbleef.
Het
begon in ieder geval goed, een dag later, met een hele dag wandelen langs de ‘Skyroad’,
een 11 kilometer lange weg over het schiereiland waaraan Cliften lag. Prachtig heuvellandschap,
verlaten, groen en schimmig. Nog een heuvel afgedaald naar een imposante ruïne
waar niemand was. Op de helft dronken we een afternoon tea bij een simpele
bed and breakfast; enigszins gegeneerd zaten we in de huiskamer, waar een klein
kind – spelend met LEGO – zonder pardon werd weggejaagd richting keuken, waar
we het vervolgens hartverscheurend hoorden huilden. De scones smaakten toen
toch iets minder.
Bij
gebrek aan openbaar vervoer zagen wij ons genoodzaakt vooralsnog toch weer verder
te liften, wat in het verlaten Connemara geen sinecure was. De eerste dag – die
vermoedelijk weer laat begon – kwamen we slechts 15 km verder, tot Letterfrack
waar we ons eerst in de pub gefrustreerd lieten vollopen met hot whiskey
en vervolgens onze tent opzetten in de tuin van een jeugdherberg. Ook de tweede
dag verliep weinig voorspoedig en bleven we steken in Ballina, waar we de pub
maar weer opzochten. Een zwaar aangeschoten man – blond, een soort dronken Jeff
Daniëls – legde me 10 keer uit waar we een leuk kampeerplekje konden vinden.
Uit respect volgden we zijn advies en kwamen uit bij een fraaie, boomrijke heuvel
naast het plaatselijke sportcomplex – aan de andere kant lag de
rioleringsinstallatie, wiens geluid klonk als het ruisen van een rustiek
beekje. Het bleek inderdaad een mooi plekje en onze tent stond in een soort druïden
cirkel van bomen.
Vanaf
dat moment stapte we over op de bus. Die bracht ons tenslotte waar we wezen
wilden: Sligo (‘plaats der schelpen’), een wat grotere plaats aan weerszijden
van een rivier. Hier zochten we het plaatselijke museum op dat grotendeels
gewijd was aan Sligo’s grootste zoon – daar hebben we hem weer– William Butler
Yeats. Onder andere troffen we er de originele Nobelprijsmedaille met
bijbehorend certificaat van de Zweedse Academie. 's Avonds namen we nog de bus
naar het plaatsje Drumcliffe iets naar het noorden en bezochten daar het graf
van Yeats, gemarkeerd door een eenvoudige steen met het opmerkelijke, door de
dichter zelf gekozen opschrift: ‘Cast a cold eye/on life, on death/horseman
pass by!’ Ofwel, Nobelprijs of niet, verbeeld je maar niets. Daarna kampeerden
we in de buurt in een drassig veld vol schapen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten