‘The
Troubles’ werd het genoemd: de problemen. Een eufemisme voor de bloedigste
burgeroorlog van Europa die 30 jaar duurde en pas in 1998 zou worden beëindigd.
Plaats van handeling: de lieflijke heuvels van Noord-Ierland.
Wij
betraden in zekere zin dus oorlogsgebied toen wij in augustus 1993 de grens
tussen Ierland en Noord-Ierland overstaken. Ooit was het eiland één land, dat
wil zeggen, het hoorde in zijn totaliteit tot het Britse Rijk en werd bestuurd
door Engelsen met een hete aardappel in de keel – adel dus, en nog protestants
ook – die weinig op hadden met het katholieke boerengepeupel dat moest leven op
een hongerdieet van aardappels. Onvermijdelijk leidde dat tot onvrede en
opstanden en gedurende de 19e eeuw groeide de roep om ‘home rule’ ofwel
zelfbestuur, wat uiteindelijk in 1920 door de Britten werd gehonoreerd. De
Ieren kregen hun eigen land – maar niet helemaal. Het noordelijke deel waar
veel protestanten woonden – kolonisten uit Schotland en Engeland – werd een
aparte staat, Noord–Ierland. And the troubles began... De katholieke minderheid
voelde zich gediscrimineerd en begon vanaf de jaren zestig haar rechten op te
eisen. Dat zette een geweldsspiraal in gang tussen de extremistische vleugels
van de katholieken (de Irish Republican Army ofwel de IRA) en de protestanten (de
RUC) met het haastig opgetrommelde Britse leger in the bloody middle. Tijdens
Bloody Sunday (1972) schoten de militairen 13 katholieken dood– dat hielp de
zaak niet. Uiteindelijk zou het zoals gezegd tot 1998 duren voor het zogenaamde
Goede Vrijdag-akkoord werd gesloten waarbij alle partijen de wapens neerlegden
en daarna duurde het nog bijna tien jaar, tot 2007, voor het Engelse leger het
land verliet. Nog steeds is het echter, in potentie, een kruidvat, en dat
verklaart waarom die grens tussen Ierland en Noord-Ierland zo gevoelig ligt bij
de huidige Brexit-perikelen (de ‘backstop’). Grenscontroles en militairen, die
er dreigen te komen bij een no-deal-Brexit, roepen in deze streek hele nare
herinneringen op.
Maargoed.
De Brexit was nog ver weg in 1993, sterker nog: de EU bestond officieel nog
niet eens, want pas later dat jaar zou het Verdrag van Maastricht (de
oprichting van de EU) geratificeerd worden. Het Britse Lagerhuis zou maar nipt
voor stemmen – 319 om 316 stemmen – dus bij
toetreding was het land al net zo verdeeld als momenteel bij uittreding. Waren
ze er maar nooit aan begonnen...
We
staken de grens over bij Londonderry (door de Ieren koppig ‘Derry’ genaamd) en
namen de bus naar Port Ballintree aan de noordkust. Een weinig interessant
stadje met een camping die wij als typisch 'Brits’ beoordeelden met rijen
stacaravans op genummerde veldjes met keurige voortuintjes. De reden dat wij
hier neerstreken was om de bekendste bezienswaardigheid van Noord-Ierland te
bezoeken, namelijk de Giant Causeway. Dit is een spectaculaire rotsformatie
langs de kust bestaande uit 40000 basaltzuilen – afgekoeld lava – ontstaan door
een vulkaanuitbarsting zo'n 6 miljoen jaar geleden. We bezochten het de
volgende dag. Eerst liepen we bovenlangs, langs de rand van de klif, en toen onderlangs
weer terug over een smal en glad pad. In totaal legden we zo’n 8 kilometer af. Het
zonnetje scheen, uitzicht over zee was prachtig, kortom een heerlijke
wandeling. Daarna namen we de bus naar een ander plaatsje – Ballycastle – waar
we weer een camping opzochten en onszelf trakteerden op een flesje wijn.
Maandag
pakten we de bus terug naar het zuiden, met een overstap in Belfast, centrum
van ‘the troubles’ en in die jaren een geplaagde stad waar geweld aan de orde
van de dag was. Het enige dat wij ervan merkten waren de afgezette straten in
het centrum waar zwaarbewaakte soldaten de wacht hielden. Ik weet niet of er
destijds een negatief reisadvies gold voor Noord-Ierland, of het officieel als
gevaarlijk gold, maar veel toeristen kwamen er niet en eenmaal in Belfast
begreep ik wel waarom. De stad joeg me angst aan en nodigde beslist niet uit te
blijven.
De
bus bracht ons snel verder naar het zuiden waar we op goed geluk uitstapten bij
het plaatsje Dundrum. Volgens onze kaart bevond zich hier de ruïne van een kasteel.
Het lag op een heuvel buiten het dorp en we liepen er naartoe en zetten onze
tent neer op een glooiend weiland achter de ruïne. Het was na zessen inmiddels,
een heerlijke zachte zomeravond met een onbewolkte hemel. We dwaalden door de ruïne
waar niemand meer was en keerden toen terug naar onze tent, waar we langzaam de
zon zagen ondergaan achter het heuvellandschap dat zich uitstrekte zover als we
konden kijken. Nergens zag je een stippellijn, laat staan woorden als ‘noord’
of ‘zuid’. Een heerlijk plekje, kortom, en van de vele vrije plekjes waar ik in
mijn leven heb gestaan komt deze zeker in de top 5.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten