December 1999
Vrijdag 16
december was het geworden, half elf ’s ochtends. Op een terrasje bij de tempel
van Karnak overpeinsde ik m’n reis. Over een paar uurtjes kwam de bus met Reda
en de hele club me weer halen om me naar het vliegveld te brengen.
Naast me op
het terrasje zat een Amerikaans stel –een meisje met rood haar, een jongen met
een baardje, beetje alternatief– die onderhandelden met een verkoper over een
fotorolletje. Met bewondering keek ik ernaar, zo soepel als ze dat deden.
Ikzelf had grote moeite gehad te wennen aan de cultuur van onderhandelen,
winkels zonder prijzen, verkopers die je dag en nacht belaagden – dit aspect
van Egypte, zo duidelijk on-Europees, was mij het minst bevallen.
Even verderop
was een stel jongens op het plein aan het voetballen, galabeya hoog opgetrokken
om strafschoppen te kunnen nemen.. Ik schreef daarover in mijn dagboek:
“Op zulke momenten blijkt –volgens mij–
de menselijkheid van alle toeristenjagers; liever voetballen ze en spelen ze
dan dat ze voordurend waardeloze spullen opdringen aan ongeïnteresseerde
buitenlanders met alle vernederingen vandien. Miljoenen Egytenaren hebben er
natuurlijk geen last van, maar deze paar duizend hier hebben de pech toevallig
geboren te worden in de schaduw van enkele wereldberoemde monumenten. Pech? Of
misschien geluk? Benijden anderen hen hier in Luxor of Aswan erom omdat het een
inkomstenbron is? Zou het ze zelf eigenlijk interesseren, de tempels & piramides?
Het beeld dat mij bijblijft is dat van de kamelendrijver in Gizeh die onverstoorbaar
z’n blaas leegde tegen de piramide van Cheops.”
De conclusie
was dat ik Egypte een vreselijk boeiend land vond en mijn ogen uitkeek bij de
historische schatten, maar ontzettend moest wennen aan de rol van
buitenstaander, van rijke toerist en alles wat daarbij komt kijken. Ik was
gewend in Europa m’n gang te kunnen gaan. Of je nou naar Italië gaat of
Schotland, je kunt een supermarkt binnenlopen en brood kopen, op een bus stappen,
rustig door een stad dwalen –zolang je je mond niet opendoet en geen korte
broek draagt zou je bijna kunnen doorgaan voor een local. In Egypte was dat
uitgesloten. Men zag je, men wist je te vinden. Daar werd ik heel ongemakkelijk
van. “Het doet me beseffen hoe slecht ik hier als Westerling pas, me thuis voel,”
schreef ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten