December 1999
'Smile, you are in Luxor.'
Borden langs de weg.
Acht dagen na de
start was ik weer terug in Luxor. Te zeggen dat het leek of ik thuiskwam zou
overdreven zijn, maar ik begon duidelijk gewend te raken aan Egypte.
Ik liep
restaurantjes binnen. Ik huurde een fiets. Ik maakte een zeiltochtje. Bij
vlagen voelde ik me een hele mister en regelmatig kneep ik mijzelf mentaal in
m’n arm en dacht dingen als ‘ongelooflijk dat ik hier ben’ of ‘dat ik dit mee
mag maken’. Kortom, ondanks alle spanning kon ik steeds meer genieten.
M’n hotel bevond zich in het noorden van Luxor, in een buitenwijk nog voorbij de tempel van Karnak. Het was een bescheiden hotelletje, in een bescheiden straatje. M’n kamer keek uit over een grote tuin richting Nijl. Tegenover het hotel stond een wachthuisje met soldaat in zwart uniform: een jonge knul die geen woord Engels sprak, maar lachte als ik passeerde en Rambo-achtige poses aannam met z’n automatische geweer.
Heel Luxor was vergeven van zulke soldaten, je trof ze op ieder kruispunt en bij ieder monument. Ongetwijfeld was het een reactie op de aanslag twee jaar eerder in de tempel van Hatsjepsoet, toen moslimsektes gelieerd aan Al Qaida een bus met toeristen aanvielen en 62 mensen doodden – en daarmee het toerisme om zeep hielpen. Eventjes durfde niemand meer naar Egypte, een ramp voor de economie. In 1999 begon het toerisme weer een beetje op gang te komen, maar het was nog steeds rustig overal en het leger was zeer nadrukkelijk aanwezig, als om de bezoekers een veilig gevoel te geven. Helaas waren ook de souvenirverkopers, taxichauffeurs en kamelenverhuurders zeer nadrukkelijk aanwezig, vechten als ze moesten om die enkele toerist die er was zoals ik. ‘Business is bad’ riep iedereen.
(Terzijde. Ten
tijde van die roemruchte aanslag was Christel, die ik toen nog niet kende, met
haar vriend Erik in Egypte. Ze haalden hun duikbrevet in Marsa Alam aan de Rode
Zee, destijds nog een stuk zand en niet de all-inclusive machine van
tegenwoordig. De aanslag was natuurlijk wereldnieuws en legde, zoals dat altijd
gaat, een rookgordijn van geruchten en halve waarheden dat de indruk wekte als
zou heel Egypte onder vuur liggen. Voor de ouders van Christel aanleiding zich
grote zorgen te maken, temeer omdat ze haar, in die dagen vóór mobiel en
internet, niet te pakken konden krijgen. Pas na drie dagen spraken ze haar –
drie spannende dagen, dat heb ik later regelmatig te horen gekregen. Het
bizarre was dat Christel zelf, een paar honderd kilometer verderop, geen idee
had wat er was gebeurd en waarom de afsluitende trip naar Luxor ineens werd gecanceld.
De laatste paar dagen zijn Erik en zij dus maar doorgegaan met het enige dat er
in Marsa Alam te doen viel – duiken.)
Boulevard van Luxor |
Naar het centrum
was een klein half uur lopen. Afgezien van m’n zere voeten deed ik het graag,
het was een prachtige wandeling. Eerst het straatje uit naar het plein voor de
tempel van Karnak; daarna verder over de boulevard langs de Nijl, corniche geheten. De bomen hier waren
omwikkeld met lichtsnoeren die ’s avonds in vele kleuren fonkelden. Naarmate ik
het centrum naderde werd het drukker op straat. Ik leerde al snel tegen het
verkeer in te lopen, dan had je minder last van de talloze caleches, paardenkoetsjes. Weliswaar bleven de opdringerige
berijders je ook dan roepen –psst! psst! mister! mister!– maar met twee passen
was je ze voorbij, ze konden niet meer tergend lang naast je blijven rijden.
Een keer zag ik zo’n schoft z’n paard met een zweep afranselen, net zolang tot
het dier struikelde van de haast en in volle vaart op z’n knieën over het
asfalt schoof. Akelig gezicht.
Aan de andere
kant van de rivier, zeker vijfhonderd meter breed hier, stuitte de blik op een
heuvelrug die wisselende kleuren aannam, afhankelijk van het moment van de dag:
overdag vreemd licht en uitgebleekt, maar in de loop van de middag werd de tint
donkerder en leken de kalksteenrotsen, die de hele dag in de zon hadden liggen
stoven, zelf licht uit te stralen, een zacht goudschijnsel – ‘gestoofd licht’
noemde ik de weerschijning. Ik kon er m’n ogen niet vanaf houden. Dáár begon de
woestijn. En dáár, ergens in die bergen, lag de Vallei der Koningen, waar ik
speciaal voor was teruggekeerd naar Luxor.
Veerboot |
Ik huurde een
fiets om de Vallei der Koningen te bezoeken. Het bleek een lor eerste klas, met
een aanslippend wiel en een onmogelijk zadel, zodat ik beurtelings op bagagedrager
of zadel moest zitten om het uit te houden. Toch voelde ik me de koning te
rijk. Het was heerlijk om even onafhankelijk te zijn, vrij, niet overgeleverd
aan taxichauffeurs en andere praatjesmakers. Ik nam de veerpont over de Nijl en
fietste lekker in het rond, door rommelige dorpjes, langs borden als ‘Smile,
you are in Luxor’ en ‘Marvel at the glory of the ancient’ en ook nog een
kilometer of wat langs een kaarsrecht irrigatiekanaal – dat laatste een
vergissing, realiseerde ik me na een tijdje toen de sudderende bergrug die ik
zocht geen millimeter dichterbij kwam. Ik keerde om, sloeg ergens rechtsaf en
bevond me toen in mum van tijd op de stijgende asfaltweg naar de Vallei der
Koningen. Van het ene moment op het andere was het afgelopen met de groen
geïrrigeerde akkertjes en begonnen gortdroge kiezelvelden. Eenmaal in de canyon, uit de wind, was het gloeiend heet. Het was alsof je een oven binnen fietste.
Vallei der Koningen |
Op deze plek
lieten de farao’s uit de Nieuwe Tijd zich begraven, van ca. 1500 tot 1000 voor
Christus. Ze hadden gezien hoe de de piramides van hun voorgangers werden
geplunderd en besloten het anders aan te pakken. Toethmosis I was vermoedelijk de
eerste – vermoedelijk, omdat men er ernstig rekening mee houdt dat er nog
onontdekte graven zijn, van wellicht nog oudere farao’s. Er zijn nu 63 tombes
gevonden, de laatste in 2005. Allemaal van farao’s en belangrijke edellieden,
allemaal leeggeroofd. Meestal gebeurde dat al snel na het bijzetten van de
betreffende farao, en wel door de arbeiders die de tombe hadden gebouwd en niet
tevreden waren over hun loon. Je kunt niet ongestraft een berg goud in de grond
stoppen. In m’n dagboek een observatie van toen: Natuurlijk is het van een stuitende tirannie dat zoveel kostbaars wordt
weggestopt in een graf, voor eeuwig. Althans, dat was de bedoeling; gelukkig
wisten de grafrovers het te vinden, in die zin zijn de grafrovers –waarover je
geneigd bent heel negatief te denken, de schurken!– de Robin Hoods van het oude
Egypte.
(Toevallig net een
boek over goud aan het lezen. Omdat goud zo kostbaar is gaat het eigenlijk
zelden verloren: niemand gooit het zomaar weg. Goud dat eenmaal is gevonden
blijft altijd in omloop. Omdat de praktische toepasbaarheid van goud beperkt is
–vroeger in vullingen, tegenwoordig een beetje voor elektrische geleiding– wordt het meeste
goud omgesmolten en gebruikt in sieraden, dus de kans is reëel dat in een
Nederlandse trouwring goud uit een faraotombe zit.)
Geen goud dus in
de Vallei der Koningen...en geen mummies. Ook gestolen, dacht men lange tijd.
Tot er eind negentiende eeuw plotseling Egyptische kostbaarheden opdoken in
kunstverzamelingen van rijke westerlingen. Authentieke sieraden, uit de tijd
van het Nieuwe Rijk. Gekocht op de zwarte markt in Luxor. Het kon niet anders
of dieven hadden ergens een graf gevonden, concludeerde de directeur van
Egyptisch Museum in Caïro. Hij liet een onderzoek instellen dat leidde tot de
arrestatie van ene Ahmed Abderrasul, telg uit een bekend roversgeslacht uit een
dorpje nabij de Vallei der Koningen. Die ontkende, maar later vertelde z’n
broer alsnog het verhaal. Tien jaar daarvoor was een geit van Ahmed in
een rotsspleet gevallen, en toen Ahmed naar beneden klom om het dier te redden
bleek hij in een graf boordevol schatten te zijn beland. Samen met z’n broers
besloot hij het te beschouwen als hun persoonlijke bankrekening, en regelmatig
verkochten ze wat spulletje.
Toen Emile
Brugsch, de conservator van het museum die naar Luxor afreisde, dit
verhaal hoorde twijfelde hij geen moment. Onmiddellijk liet hij zich naar de
rotsspleet gidsen en daalde via een touw de elf meter diepe schacht af. Een verbijsterend schouwspel
wachtte hem. “Elke centimeter was bedekt met doodskisten en oudheden van ieder
soort. M’n verbazing was zo overweldigend dat ik niet meer wist of ik wakker
was of droomde…Hoe verder ik afdaalde, hoe meer rijkdom ik zag.” Brugsch had
een unieke ontdekking gedaan: de grot bevatte zo’n veertig mummies uit de
Vallei der Koningen. De grote Ramses, Seti, liefst drie Toethmosissen…vrijwel alle farao’s uit de Nieuwe Tijd, plus een deel van hun schatten. Gewetensvolle
priesters hadden de mummies een paar eeuwen na hun dood, nadat ze er binnen de
vallei zelf al van tombe naar tombe mee rond hadden gezeuld, tenslotte naar deze
afgelegen plek gebracht –de tombe van priester Pinedjem– om hen te beschermen tegen verdere
schennis. Binnen 48 uur had Brugsch de hele grot leeg laten halen, alles ging
zo snel mogelijk per boot naar Caïro om te voorkomen dat de familie Abderrasul
hem voor was. Toen de stoomboot met de mummies van wal stak, en de heersers van weleer aan hun onverwachtse laatste reis begonnen, liepen honderden mannen en vrouwen mee langs de oever, rouwend om hun voorvaderen.
Ik heb twee
tombes bezocht, die van Amenophis II en Toethmosis III. De eerste was een lange, lange gang de rotsen
in, steeds dieper, tot aan de grafkamer waar het warm en benauwd was. Muren
van de gang versierd met schitterende tekeningen, afgedekt achter glas. De
andere, van Toethmosis III, lag juist hoger op de helling, je moest er met een
trap heen. Deze Toethmosis was nog minderjarig toen z’n vader overleed, vandaar
dat zijn stiefmoeder tijdelijk de zaken waarnam. Alleen bleek die stiefmoeder de ‘iron lady’ uit de Egyptische geschiedenis –Hatsjepsoet – die besloot zelf als
farao te regeren. Pas na haar dood, 22 jaar later, kwam Toethmosis eindelijk
aan de beurt. Gelukkig leefde deze 'Napoleon van Egypte’ daarna nog 32 jaar, die
hij gebruikte om 17 oorlogen te voeren en van Egypte een wereldmacht te maken.
Alsof hij de schade moest inhalen.
Tempel van Hatsjepsoet |
De opmerkelijke
Hatsjepsoet (ezelsbrug van Reza: Hat Cheap Suit) liet enorm veel bouwen,
waaronder een grote tempel in de buurt van de Vallei der Koningen. Het is
mogelijk om er over de heuvelrug naartoe te klimmen vanuit de Vallei der Koningen, op voorwaarde
dat je zon, steil, heet voor lief neemt plus het feit dat je fiets dan nog aan
de andere kant staat. Ik was het van plan, maar er bleek nog een andere
hindernis te zijn die mij te machtig werd: strontvervelende mannetjes, jongens
eigenlijk. Met tientallen stonden ze te wachten hogerop de helling.
Letterlijk grepen ze me vast toen ik me omhoog waagde en nadat ik me met veel
moeite weer had los geworsteld en naar beneden terugkeerde, was iedere blik
omhoog voldoende om hun volledige aandacht te trekken. Mister? You come?
M'n reisgids zei daarover: If you’re tempted to be rude, remember that the vendors only come here because they can’t afford to bribe the police to let them work in the Valley of the Kings.
M'n reisgids zei daarover: If you’re tempted to be rude, remember that the vendors only come here because they can’t afford to bribe the police to let them work in the Valley of the Kings.
Jammer. Aan de andere kant, ik had Hatsjepsoets tempel al gezien tijdens de groepsreis
en waarschijnlijk bespaarde ik mezelf en m’n voeten een hoop ongemak. Nu kon ik
gewoon weer op m’n fiets stappen en in de relatieve koelte van de namiddag
lekker freewheelend de heuvels uitrijden, terug naar de Nijl.
Bovendien: de
buit was al binnen, de prijs waarvoor ik was gekomen – het graf van
Toetanchamon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten