Xi'an

We zoeven in een paar uur naar Xi’an. De metro brengt ons naar het oude centrum. Als we de straat op stappen regent het. “Gelukkig is jouw humor nog droog,” merkt Wende op na waarschijnlijk een flauwe woordspeling van mij. Moet zij zeggen…

Ons hotel is vlakbij, maar het stratenpatroon klopt niet met hoe het zou moeten zijn en uiteindelijk, terwijl we in de stromende regen op een straathoek zielig staan te zijn, roepen we de hulp in van een tuctuc-chauffeur die ons totaal de andere kant op brengt. Blijkt dat we op een verkeerd metrostation zijn uitgestapt. Dûh! We worden afgezet bij een soort ommuurde enclave midden in de stad met drie, vier chique hotels tussen het groen, ook het onze kennelijk. 


Eigenlijk houden we niet van die luxe, maar de aanwezigheid van een zwembad - en een goedkope aanbieding - hebben ons over de streep getrokken. Na inchecken blijkt dat we om te kunnen zwemmen naar een ander hotel moeten lopen. Dat is van later zorg, eerst de stad in voor de zoveelste avondlunch.

Xi’an bevalt ons meteen veel beter dan Beijing. Het centrum oogt levendiger en vriendelijker, met lommerrijke straatjes vol winkeltjes en eethuisjes en een hoop mensen op straat. In deze stad wonen dan ook ‘slechts’ 6 miljoen mensen... Alle restaurantjes hebben gevels met felgekleurde neonfoto’s van hun gerechten met Chinese karakters eronder. In onze ogen lijkt alles op elkaar. We proberen eentje te vinden waar ook Engelse namen bijstaan, maar tevergeefs en tenslotte stappen we maar ergens naar binnen waar het er gezellig uitziet, voor zover de fastfood-achtige inrichting met plastic tafeltjes en tl-licht dat toelaat. 

 

De serveerster die het beste Engels spreekt wordt onze kant op geduwd en na wat handen- en voetenwerk - waarbij we op het allerlaatste moment nog kunnen voorkomen dat er ‘gebakken ingewanden’ onze kant op komen - bestellen we de lokale specialiteit, Biang Biang Mian: noedels, maar dan platgeslagen, in een pittig tomatensausje. (De naam komt van het geluid dat dat platslaan maakt.) Bier en fris erbij en het leven is weer goed. Tegen achten zijn we terug in ons hotel en nemen dan nog een verfrissende duik, waarvoor we dus bij het nog luxere Sofitel moeten zijn elders in onze enclave. Er staat ook een tafeltennistafel, de eerste die we zien in dit pingpongland.


Xi’an geldt als de bakermat van China. Het was vanuit hier dat de Qin-dynastie drie eeuwen voor Christus grote delen veroverde van wat we tegenwoordig China noemen. En het hoofd van de dynastie, Qin Shi Huang, riep zichzelf uit tot keizer, waarmee een keizerrijk begon dat via opeenvolgende families – de Qin, Han, Tang, Long, Ming en Qing -  zou duren tot 1912, het jaar waarin de laatste keizer van China, Pu Yi, door republikeinen gedwongen werd af te treden zoals we allemaal weten van de film ‘The last emperor’. Lange tijd bleef Xi’an de hoofdstad van het land, tot aan de 10e eeuw; de stad vormde het eindpunt van de befaamde Zijderoute en was zeer welvarend. Maar gaandeweg trok het keizerlijke hof naar het noordoosten toe en vanaf de 13e eeuw fungeerde Beijing - dat letterlijk ‘Noordelijke Hoofdstad’ betekent - als nieuwe hoofdstad. Net als Pinyao is Xi’an bekend om zijn imposante vestigingsmuur van wel 12 meter hoog.


En er is nog iets te zien in Xi’an… Want die eerste keizer, Qin dus, was een bezig baasje, een soort Napoleon van China. Hij bouwde van alles (onder andere het eerste deel van de Chinese muur), reorganiseerde het bestuur en de rechtspraak, standaardiseerde maten en gewichten en de breedte van de voertuigen (en daarmee dus van de wegen) en introduceerde een nieuwe, gemeenschappelijke munt.

Niet verwonderlijk dat zo’n megalomane man ook groots ten onder wilde gaan, met een ontzagwekkend mausoleum. In de 36 jaren van zijn bewind liet hij niet ver van Xi’an een compleet ondergronds paleiscomplex bouwen onder een grafheuvel van 115 meter hoog. Men schat dat er in die tijd 700.000 arbeiders aan hebben gewerkt; het mausoleum moest geheim blijven (daarom werden de arbeiders die het nog konden navertellen levend begraven) en dat lukte wonderwel goed, want eeuwenlang wist niemand van het bestaan af. Tot in 1974 vier plaatselijke boeren een waterput groeven en tot hun verbazing op allerlei scherven aardewerk stuitten. Aanvankelijk dachten ze nog dat het om kruiken ging die ze mooi konden verkopen, maar toen ze ook bronzen wapens vonden begrepen ze dat het om iets heel anders ging; en inderdaad, naar bleek hadden ze een nieuw wereldwonder aan het licht gebracht, dat we tegenwoordig het Terracotta Leger noemen.


De volgende dag bezoeken wij dit spektakel. Inmiddels hebben we bijgeleerd: tickets zijn online geboekt, via het hotel hebben we een taxi heen en terug geregeld en een lokale gids manoeuvreert ons door de Chinese chaos bij de ingang. In zijn kielzog bezoeken we drie overdekte grafkuilen waarin in totaal zo’n 8000 beelden zijn gevonden en 300 strijdwagens met elk 4 paarden. 



Nou ja, de stukken ervan. Doordat het oorspronkelijke dak van de kuilen van hout was, is dit in de loop der tijd weggerot en ingestort, en daardoor zijn alle beelden meer of minder beschadigd geraakt, op één na: ja, van alle 8000 beelden kwam één kruisboogschutter volledig ongeschonden tevoorschijn en om die reden wordt hij ‘the lucky one’ genoemd en siert hij in miniatuurversie menige Chinese huiskamer, als talisman.


De eerste hal is de meest interessante. In deze hal, twee voetbalvelden groot, staan in diepe geulen ongeveer 2000 gerestaureerde beelden in slagorde opgesteld, voetvolk voorop, daarachter boogschutters en strijdwagens en helemaal achteraan, in de luwte, de generaals. Net echt. De beelden van gebakken klei zijn op ware grootte, tussen de 1.75 en 2 meter, en allemaal verschillend, geen enkel gezicht is hetzelfde. Met dit leger wilde keizer Qin na zijn dood verder regeren. 

 

Het is fantastisch om te zien en je zou er uren naar kunnen kijken, ware het niet dat het ongelooflijk druk is in de hal en ongelooflijk heet. Iedereen loopt zwetend tegen elkaar aan te dringen, nog nooit zoiets klefs meegemaakt. We zijn blij als we weer buiten staan, terwijl het daar óók verschroeiend heet is. Hal 2 en hal 3 zijn kleiner en iets minder druk, maar na een uurtje of twee zijn we er wel klaar mee, theater en museum slaan we over, we pikken alleen nog de souvenirwinkel aan het einde mee waar de gids ons naar een boekenkraampje loodst; er zit een oude man achter en hij blijkt een van de vier ontdekkers te zijn, de enige die nog leeft, een boer van 18 destijds, maar tegenwoordig is hij 68 en allang geen boer meer vermoed ik zo. Nee, tegenwoordig bestaat zijn werk uit op de foto gaan met toeristen en stempels zetten in zijn eigen boek dat hij hier verkoopt, hij doet het stoïcijns en routineus. Zoiets vind ik leuk, de petite histoire achter zo’n overberoemde bezienswaardigheid.


We lunchen nog ter plekke voor veel te veel yuan en taaien dan weer af naar Xi’an en weten niet hoe snel we weer in dat Sofitel-zwembad moeten springen. Heerlijk, al dat water! We brengen een paar uurtjes door met zwemmen en tafeltennissen - even lijkt het wel vakantie -  want we moeten wachten tot 20:35. Dan vertrekt namelijk de nachttrein terug naar onze favoriete Chinese stad, Beijing. Ahem.

19 – 20 juli 2024

Geen opmerkingen:

Een reactie posten