De eilanden van Okinawa zijn zeer populair bij Japanners zelf – het zijn hun Wadden, zeg maar. Ze trekken er massaal naartoe in de enige week van het jaar dat al die hardwerkende salary men vakantie hebben: de tweede week van augustus, ofwel nu dus. Hebben wij weer.
Net zoals bij bijvoorbeeld ‘Hawaï’ of ‘Honolulu’ roept bij mij de naam ‘Okinawa’ meteen visioenen op van palmbomen en witte stranden. De realiteit is wel ietsje anders moet ik zeggen. Het hoofdeiland, ook Okinawa geheten, is namelijk behoorlijk groot en dichtbevolkt, en de hoofdstad Naha, waarop wij aanvliegen, is een flatrijke agglomeratie met bijna evenveel inwoners als Utrecht. Okinawa geldt dan ook als een ‘transport hub’: van hieruit ga je per boot of vliegtuig verder naar andere, meer pittoreske eilanden. Ook wij doen dat. Maar we blijven eerst wel een dagje hier, voor een langverwachte skinny dip in de oceaan voor ons vrouwelijke reisgezelschap en voor de man een duik in de poel van ellende die de Tweede Wereldoorlog heet.
Want op Okinawa is verschrikkelijk gevochten. Op de zuidpunt van het eiland, waar de Japanners zich destijds hadden ingegraven in een uitgestrekt grottenstelsel, is nu een memorial park en een museum en daar wil ik graag naartoe. Dat blijkt echter niet eenvoudig. Hoewel het slechts 15 kilometer verderop is, kost het me twee bussen en ruim anderhalf uur enkele reis; wanneer ik in de middle of nowhere op de aansluiting sta te wachten, komt er een Zweeds meisje aanlopen dat met precies dezelfde uitdaging bezig is; gelukkig maar, want ik dacht al dat ik gek was. Samen weten we het museum te vinden. Er zijn nauwelijks bezoekers, wat me niet verbaast gezien de onbereikbaarheid, maar jammer is het wel want het is een voortreffelijk museum.
Op
Okinawa heeft tussen april en juni 1945 de laatste slag van de Tweede
Wereldoorlog plaatsgevonden. Wij in
Nederland vierden al feest, maar de Verenigde Staten waren nog steeds onderweg naar
Japan; hun oorlog begon in december 1941 toen Japan onverwachts de Amerikaanse
marinebasis op Pearl Harbour (Hawaii) aanviel en sindsdien waren ze bezig geweest
eiland voor eiland de Japanners terug te dringen richting eigen land, tot ze
dus in voorjaar 1945 eindelijk bij Okinawa waren aangekomen – het eerste echte
Japanse grondgebied. Geen wonder dat de Japanners dit tegen iedere prijs wilden
verdedigen, temeer omdat de volgende stap duidelijk was: een invasie van mainland
Japan zelf. Massaal groeven ze zich in en vochten letterlijk tot de dood, met zelfmoordaanvallen
(kamikazes, letterlijk ‘heilige wind’) per vliegtuig, boot of gewoon de
vijand tegemoet rennend. Het was de overweldigende vuurkracht van de Amerikanen
– het museum kan dit niet vaak genoeg benadrukken, trouwens – bijgenaamd ‘typhoon
of steel’ die de doorslag gaf. Totaalbalans: 20.000 gesneuvelde Amerikanen,
100.000 Japanners en, niet te vergeten, ook nog eens 150.000 inwoners van
Okinawa die klemzaten tussen hamer en aambeeld. Een drama dus.
Nu moest dus die grote eindaanval op Japan volgen, ‘Operation Downfall’ geheten. Maar terwijl men op Okinawa de troepenmacht opbouwde, twijfelde de top in Washington, want men vreesde, zeker gezien de ervaring op Okinawa, voor enorme verliezen, misschien wel een miljoen dode en gewonde Amerikanen. Daarom besloot president Truman tot het gooien van atoombommen om Japan tot overgave te dwingen. Dat lukte…maar ternauwernood, want de legertop wilde tot het bittere einde doorvechten en het was keizer Hirohito die het lijden van zijn volk niet meer kon aanzien en eigenmachtig in een unieke radiotoespraak – het was voor het eerst dat Japanners zijn stem hoorden en ze vielen in katzwijm voor hun radiotoestel – aankondigde de wapens neer te leggen. Dat betekende, op 15 augustus, het einde van ‘the Pacific war’.
Niet dat de Amerikanen meteen vertrokken, integendeel. Tot 1952 zouden zij de facto Japan besturen met generaal MacArthur als ongekroonde koning; en Okinawa bleef zelfs tot 1972 (inderdaad…1972!) in Amerikaanse handen. Ze bouwden er enorme militaire bases die ze in de jaren zestig en zeventig gebruikten tijdens de oorlog in Vietnam. En nog steeds, tot op de dag van vandaag, is er een Amerikaans leger van 30.000 man gestationeerd en is een vijfde van het eiland militair terrein. Dat zorgt lokaal voor de nodige onvrede, maar het levert ook veel banen en omzet op wat Okinawa goed kan gebruiken, want het is de armste provincie van Japan. Of minst rijke, kun je misschien beter zeggen als het om Japan gaat.
Die historische Amerikaanse aanwezigheid zie je duidelijk terug in het straatbeeld. In hoofdstraat Kokusaidori, een twee kilometer lange uitgaansstrip, wemelt het van de steak houses, hamburgers en taco’s, bars (elders afwezig in Japan) en girls café’s (wat dat ook moge zijn). En wat ook een ding is hier: spam. Je weet wel, dat ingeblikte vlees-iets. Direct na de oorlog massaal aangevoerd vanuit de Verenigde Staten om de hongersnood te lenigen en een blijvertje gebleken, getuige onder andere de toepassing in porc champuru, een typisch gerecht uit de Okinawaanse keuken.
Wat die keuken betreft: in een land dat uitblinkt in gezond eten geldt de traditionele keuken van Okinawa zo mogelijk als nóg gezonder. Nog meer vis, nog meer tofu, nog meer zeewier en geelwortel en talloze andere ingrediënten die we in Nederland tegenwoordig duur verkopen als power foods. Vooral om die reden is Okinawa een zogeheten ‘blue zone’ ofwel één van die plekken op aarde waar mensen het oudst van iedereen worden. De levensverwachting is de hoogste ter wereld en de provincie telt relatief de meeste honderdjarigen van de planeet – en zonder die dramatische ‘Battle for Okinawa’ waren dat er nog veel meer geweest, denk ik dan.
We blijven zoals gezegd maar een dagje, net genoeg schat ik om onze levensverwachting een jaartje of twee op te krikken. Heel interessant is Naha niet – misschien de girls cafe’s, maar ik weet geen goed excuus te verzinnen (gaat papa nou alwéér naar dat museum?) – en geweldige stranden zul je hier ook niet vinden: de kustlijn is volledig gekannibaliseerd door haven, industrie en snelwegen. Het kleine strandje vlakbij ons appartement heeft met z’n afgezette stukje lauwe zee meer weg van zo’n laf Japans zwembadje dan een heuse oceaan. En de enorme betonnen fly-over pal voor je neus draagt ook niet bij aan tropic fever… Maar we malen er niet om, want dit is slechts een voorproefje, to get our lips wet zoals de Engelsen zo mooi zeggen. Want onze volgende stop, de laatste van deze reis, is een écht tropisch eiland.
8 – 10 augustus 2024
Geen opmerkingen:
Een reactie posten