Sinha Pura, de leeuwenstad, is een eiland voor de zuidpunt van Maleisië ter grootte van 716 km2, de helft van provincie Utrecht. Van dat oppervlak is een kwart later ingepolderd, onder andere door Nederlandse baggerboeren als mijn vader –‘moddergeuzen’ zoals de schrijver Norel ze noemt. Maar daarover later.
Op die paar
vierkante kilometer verdringen zich 8 miljoen mensen, dus Singapore is vooral
een enorme stad, met flats zover het oog reikt. Imposant is de skyline van het Financial
district met tientallen wolkenkrabbers. Vanuit het reuzenrad dat hier is
neergezet, de Singapore Flyer, kijk je er recht tegenaan. Kijk je de andere
kant op, dan zie je de zee en de lange sliert schepen die in file naar de haven
vaart. Want daar staat Singapore ook bekend om: het is de grootste haven ter
wereld. Samen met Rotterdam, zeggen wij in Nederland dan altijd. Maar hier
halen ze hun schouders op. Rotterdam? De taxichauffeur had er nog nooit van
gehoord.
Ook in ons hotel
zijn durians verboden. Gelukkig hadden we ze niet meegesmokkeld. We zitten in –niet
lachen– het YMCA, dat staat voor Young Men’s Christian Association (en iets met
een indiaan en een leernicht). Christelijke boel nog steeds, blijkt, met
stichtelijke foldertjes en tekstjes overal. Maar het is een prima, betaalbaar
hotel met ontbijt en een zwembad op het dak en de locatie is ook uitstekend,
aan het begin van Orchard Road, op loopafstand van haast alles als je geen luie
kleuter bij je had gehad.
Helaas zijn de dagen van de buggy voorbij, dat
heerlijke ding waar je van alles aan en in kon hangen, inclusief je eigen kind.
Maar we hebben een andere troef mee: een loopfietsje. Een doodsimpel gevalletje,
op de valreep nog via Marktplaats op de kop getikt, en nu al door ons
uitgeroepen tot dé vondst van deze wereldreis. Op haar fietsje laveert Wende
vrij en blij over de Singapoorse trottoirs, het is een prachtig gezicht en zo komen
we tenminste nog eens ergens.
In
sneltreinvaart –de jetlag heeft een dag van ons afgepikt, om nog maar te
zwijgen van Swiss Air– bezoeken we Chinatown en Little India, de wijken die de
etnische samenstelling van de stad verraden. Singapore kent Maleisische,
Arabische en Indiaanse minderheden, maar de meerderheid van de bevolking,
liefst 75%, is Chinees. Toen de Engelse avonturier Thomas Raffles het eiland in
1819 opeiste voor de Engelse kroon woonden er een kleine duizend inheemse Maleiers.
Omdat de Engelsen arbeidskrachten nodig hadden voor rubberplantages werden er
duizenden Chinezen geïmporteerd. Eerst alleen mannen, maar toen dat tot
problemen leidde mochten er gaandeweg ook vrouwen overkomen, nou dan weet je
het wel. Een hoop Chinezen in Singapore. Om die reden wilde Maleisië er ook
vanaf toen het na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk werd en samen met
Singapore één land vormde. Maleisië wilde juist een voorkeurspolitiek voor de
Maleiers, maar de Chinezen uit Singapore zeiden ovel my dead body, dus werd
Singapore in 1965 uit de Maleisische federatie gegooid en ging als zelfstandig
land verder…verder met onder andere heel, heel rijk worden. Denk dat Maleisië
zich nog wel eens achter de oren krabt over deze beslissing.
In Chinatown
vind je lampions, Chinese eettentjes en een hoop souvenirwinkeltjes. En in
Little India vind je bloemenslingers, currytentjes en een hoop
souvenirwinkeltjes. Het is best gezellig, vooral Little India roept warme
herinneringen op aan het onvergetelijke India, maar ook erg netjes en georganiseerd.
De wijken zijn geen schaduw meer van de anarchistische volksbuurten die het volgens
de verhalen ooit waren. De regering heeft de boel platgegooid en alles wat naar
opium, sex en gokken riekt verbannen, zoals dat ook met kauwgum is gebeurd.
Hetzelfde geldt
voor Bugis Street, dat ik ken uit de verhalen van Wander (alleen altijd gedacht
dat hij het over ‘Boogie Street’ had). Tegenwoordig is het een keurig overdekte markthal, maar toen hij in Singapore werkte, halverwege
de jaren tachtig, was dit nog het handelsparadijs van de stad, je kon er op
straat alles kopen wat je maar kon bedenken. Hijzelf kwam thuis met tassen vol
goedkope elektronica: horloges, radio’s, een elektronische schrijfmachine – en
cassettebandjes. Tientallen, honderden cassettebandjes. Mooie hoesjes erbij,
niet van echt te onderscheiden…maar als je goed luisterde hoorde je, bij de
start, de naald in de groef van de plaat zakken. Stiekem overgenomen dus. Mijn
broer en ik gaven verlanglijstjes mee en onze vader ging het halen op Bugis
Street. Nou ja, ongeveer. Haast altijd kwam hij namelijk terug met andere
bandjes dan je besteld had: vroeg je bijvoorbeeld om de nieuwste van Genesis,
waar dat leuke hitje op stond, dan kwam hij thuis met een experimenteel album
van tien jaar daarover. Ís toch Genesis, zei hij dan. Op die manier hebben Mario
en ik een hoop muziek leren kennen.
Wander werkte
destijds bij Bos & Kalis, het grootste baggerbedrijf, no pun intended, van
Nederland. In Singapore legden ze een aantal kunstmatige eilandjes voor de kust
aan. Wellicht was het onderdeel, dat weet ik niet zeker, van het gigantische
Marina Bay-project, waarbij van 1969 tot 1992 zo’n 360 hectare zijn toegevoegd
aan het centrum van de stad. Er is een enorm hotel met 2500 kamers neergezet en voor de rest
vind je er vooral amusement, van casino's tot een muziekhal, van een
reuzenrad (de al genoemde Singapore Flyer) tot musea. Ook is er een botanische
tuin, Gardens by the Bay, waar we ’s avonds een lichtshow hebben bijgewoond in
Supertree grove, een futuristisch bos van metalen bomen. En tenslotte...wat je er ook
vindt, één week per jaar: Formule-1 racen. De Grand Prix van Singapore wordt
gehouden in Marina Bay, gewoon op de weg. Het parcours was al in aanbouw, de
race start binnenkort. Dus wie weet wint Max Verstappen zijn volgende Grand
Prix op land dat m’n vader heeft gecreëerd…
Tot zover Singapore.
We gaan naar Maleisië. Lekker illegale dingen doen, zoals kauwgum kopen en durians eten...
Na Lagos was het schrikken.(drie vrienden gemaakt.)
BeantwoordenVerwijderenIn Lagos een heel dorp.(Tarkwa bay.)