9 - 12 december 2016
Na alle
ellende van mislukte oorlogen, gevangenissen en killing fields wordt
het tijd voor een wat vrolijker onderwerp: de Birmaspoorlijn. Gezellige boel
destijds – tenminste als je de Hollywoodfilm met kwiek fluitende Engelse
soldaten moet geloven. De realiteit was grimmiger.
‘Death
railway’ luidt de weinig verhullende bijnaam. Ongeveer 12.500 krijgsgevangenen
en misschien wel 100.000 Aziatische arbeiders (vooral Tamils) lieten het leven tijdens de twee
jaar dat de 400 kilometer lange spoorlijn werd aangelegd, van 1942 tot 1944.
Geschat wordt dat iedere biels gelijk staat aan een slachtoffer. Omdat de
Japanners, die zowel Thailand als Birma bezet hielden, al vrij vroeg in de
Tweede Wereldoorlog hun overmacht op zee kwijt waren besloten ze een spoorlijn
naar Birma aan te leggen om troepen te vervoeren, dwars door het ruige,
bergachtige grensgebied tussen de twee landen. Dat betekende jungle kappen,
tunnels uithouwen, bruggen bouwen. Overal uit het Groot-Japanse Rijk werden
krijgsgevangenen vandaan gehaald: Britten, Australiërs, Nederlanders uit het
verslagen Oost-Indië. Ze werden meedogenloos aan het werk gezet, kregen
nauwelijks te eten. Malaria, beri-beri, dysenterie, cholera raasden door de
vervuilde gevangenkampen. Nee, veel te fluiten viel er niet.
We wandelen
er aan het eind van de middag overheen. Er schijnt een heerlijk avondzonnetje. De
rivier, die eigenlijk Khwae heet (spreek uit Qwèèh), stroomt loom onder ons
door. Op de andere oever staat een tempel met een grote boeddha. Het is
verschrikkelijk druk op de brug: toeristen natuurlijk, maar ook veel Thaise mensen.
Naar we ontdekken beleeft Kanchanaburi z’n jaarfeest dit weekend en de straten
staan vol marktkraampjes, een eindeloos lint van stalletjes met eten, t-shirts, eten,
speelgoed en eten. Ook zijn er ruimtes afgezet waar een soort van loterijen plaatsvinden.
Helemaal aan het eind stuiten we op een grote kermis, waar horen en zien je
vergaat: overal loeit muziek en flikkeren neonlichten. Ik heb ergens gelezen dat de
Thaise volksaard ingesteld is op plezier maken – in Kanchanaburi gaat iedereen
in ieder geval helemaal los.
De day after
bezoeken we het Death Railway Museum, een door een Australiër opgezet museum
waar het verhaal van de Birmaspoorlijn helder uit de doeken wordt gedaan.
Vanuit het café kijk je uit over een grote oorlogsbegraafplaats. Er zijn drie
van die begraafplaatsen, waar de stoffelijke overschotten naartoe zijn gebracht
vanuit honderden kleine kerkhofjes verspreid over de jungle. Op deze
begraafplaats zijn de graven op nationaliteit gerangschikt, twee perken zijn er
voor Nederland. Ongeveer 18.000 Nederlanders zijn ingezet bij de Birmaspoorlijn. Ik
herinner mij dat cabaretier Wim Kan aan de Birmaspoorlijn heeft gewerkt; ook de
vader van schrijver Geert Mak, die dominee was, heeft als aalmoezenier de ellende
meegemaakt. Zij hebben het overleefd. 2782 andere Nederlanders niet.
Enfin.
Plezier maken dus. Wij kunnen het ook wel hoor. Geloof het of niet –en wij konden het eerst
nauwelijks geloven– maar pal naast ons hotel (Jim Guest House, waarbij Jim een
vrouw is) blijkt een gloednieuw waterparadijs vol glijbanen en zwembaden te
staan. En als je Wende érgens blij mee maakt… Dus daar gaan we naartoe. Er is
een hoop te doen, maar Wende vermaakt zich nog het meest, luie donder die ze
is, met een traag stromend riviertje waarin ze op een stapel matjes rondje na
rondje vol maakt. Nee, dan wij. Wij bezorgen onszelf een hartverzakking door
ons, na een hoop twijfel en aarzeling, te wagen aan de twee superglijbanen voor
volwassenen. Ze gaan bijna loodrecht naar beneden, waardoor je even het akelige
gevoel hebt te vallen en stijf van de adrenaline een waterbak inroetsjt om tot
stilstand te komen. Pfoeh. Wat een plezier. ’s Nachts liggen we er allebei uren
wakker van, terwijl Wende slaapt als een roos.
Populair
uitstapje vanuit Kanchanaburi zijn de watervallen van Erawan, een uurtje rijden
de bergen in. Moet je vooral op zondagmiddag doen, zoals wij. Afgeladen! Toch
is het leuk om tussen de picknickende Thaise families te zitten en verliefde
stelletjes die selfies maken. De watervallen liggen verspreid over zeven
niveaus de berg op, wij komen tot niveau vier en geloven het dan wel, we keren
terug naar de mooie tweede waterval, waar je kunt zwemmen.
In het water kun je
de vissen zien die als ze de kans krijgen, dus als je te weinig beweegt, naar
je pikken. Wende heeft meteen een tikkie te pakken zodra ze een teen in het
water steekt en durft eigenlijk niet meer het water in; bovenop een boomstam
staat ze te wikken en te wegen, wel niet, wel niet; ik zie haar tweestrijd en heb
met haar te doen, want ik moet denken aan m’n eigen bangigheid bij de reuzenglijbaan,
een dag eerder, toen ik bovenaan de trap bijna was omgekeerd; ik moedig haar
aan, zoals zíj mij gisteren heeft aangemoedigd; en uiteindelijk springt ze toch
het water in, in m’n armen. Ik ben trots op haar.
Maandag
rijden we terug naar Bangkok om de auto in te leveren. Christel stuurt door het drukke verkeer. Opeens
zegt ze: waarom bezoeken mensen eigenlijk die brug over de River Kwai? Het is
maar een brug. Tja, goeie vraag. Ik heb er zo gauw geen antwoord op. Waarom
bezoeken mensen de Eiffeltoren? Je weet toch precies hoe die eruit ziet?
Kennelijk hebben we behoefte om dingen met eigen ogen te zien, om te controleren
of iets écht zo groot, hoog, oud, mooi, lelijk is als de foto’s ons doen willen geloven. Bovendien zijn plekken
in feite verhalen, of beter gezegd de plaatjes
bij het verhaal, ze zijn de illustraties in het grote boek van de geschiedenis.
Je hoopt er wijzer van te worden, iets van te leren. Wat is het alternatief…
Dat je alleen maar met je luie reet op een tropisch strand gaat zitten? Haha,
daar moet je toch niet aan denken! Wat zei je? Hè?!? O.
En wij mogen dankzij jullie de plaatjes ook bekijken. Tot gauw. Ankie
BeantwoordenVerwijderen