We zijn naar Sepilok geweest om onze teen in de jungle te steken. Een plaatsje kun je het niet noemen, het is een doodlopende weg met aan het eind links beren en rechts apen en verder een paar lodges die zichzelf verstopt hebben in het oerwoud.
Grootste
trekpleister is het Orang-utan Rehabilitation Centre. Hier worden jonge orang
oetans die hun moeder zijn kwijtgeraakt opgevangen en opgevoed. Omdat orang
oetans van alle dieren de langste ‘jeugd’ hebben –gemiddeld wordt een kind tien
jaar door de moeder verzorgd – is zo’n kleintje in z’n eentje volstrekt
kansloos. In het opvangcentrum leren ze klimmen, eten zoeken, sociale
vaardigheden. Na een aantal jaren kunnen ze vrij rondhangen in het reservaat en
worden ze alleen nog twee keer per dag gevoed, om 10 uur en om 3 uur. Naarmate
de apen ouder worden en zelfstandiger scharrelen ze zelf hun maaltje bij elkaar
en komen minder vaak opdagen bij die etensmomenten, en na een tijdje zijn de
meesten helemaal verdwenen – vertrokken naar de echte jungle.
Helaas vond onze eigen kleine aap er geen klap aan. Geen nieuws
voor ons, want al van jongs af aan toont Wende weinig interesse in dieren;
tegen beter weten in hadden we gehoopt dat orang oetans op Borneo iets meer
enthousiasme zou oproepen dan –bééh bééh– geitjes in de kinderboerderij, maar
nee, een kindergeestje is te puur voor abstracte concepten als ‘bedreigde
diersoort’ en ‘lijkt op een mens’, het blijft gewoon sáááááááái. Dus na een
hoop ik-ben-moe, ik-heb-het-warm, kunnen-we-terug, ik-heb-nog-geen-ijsje-gehad
deden we het enige dat verantwoordelijke ouders in zo’n geval kunnen doen: we
zeiden lekker-puh en sleepten haar mee naar de beren.
Zelfde
verhaal: hier worden verweesde jonge beertjes opgevangen. Het programma loopt
echter minder lang en er zijn pas twee beren weer teruggezet. De eerste, in
2014, heette Natalie. Deze kreeg een halsband met een zender mee want ze wilden
haar een jaar lang volgen, maar na twee maanden verplaatste de bliep-bliep zich
niet meer. O jee…dood? Met veel moeite vonden ze halsband terug in de jungle –
zonder Natalie, want die had zich er op een of andere manier uit weten te
wurmen. Het gaat trouwens om zogeheten ‘sunbears’, de kleinste beer die er is
en eentje die prima kan klimmen, het dier brengt de helft van z’n leven in
bomen door. Hier geen voedertijden, je kunt de dieren door de jungle zien
scharrelen vanaf een boardwalk met uitkijktorens.
We zijn
trouwens ook nog naar het Rainforest Discovery Centre geweest waar ze een enorm
lange canopy boardwalk hebt, dus een steiger tien meter boven de grond. Het
schijnt een uitgelezen plek te zijn om van alles en nog wat te zien, met name
in de ochtendschemering en de avondschemering,
maar wij waren er midden op de dag, wat heet! en zijn niet verder
gekomen dan één grote eekhoorn met een overdreven staart.
Gelukkig had deze
jongen iets slims bedacht. Namelijk: ik, Arthur ‘Attenborough’, ga tussen vijf
en zes ’s middags gewoon eens natuurvorsen bij onze lodge zelf. Het ding heet
Sepilok Jungle Resort en dat is niet zomaar, hij staat namelijk midden in de
jungle, aan een riviertje met een hoop groen aan alle kanten, dus… Verrekijker
mee, camera mee. Wildlife spotten. Na een half uurtje begon ik me echter af te
vragen wie nou met wie spotte. Meer dan drie kraaiachtige vogeltjes had ik niet
gezien, onze achtertuin in Utrecht was drukker.
Toen…een
klein ijsvogeltje met een blauwe kop die nerveus van struik tot struik hipte.
Vlug, erachteraan, voor ie smelt… Terwijl ik schietopgrrrverdommeworstelde om
de camera uit het hoesje te krijgen hoorde ik woesh-woesh opeens iets
reusachtigs over m’n hoofd strijken. Ik keek op – te laat. Aan de overkant zag
ik nog net wat takken bewegen. Toen een luide gil, nog één, een zelfde gil
vanaf een andere kant, en woesh-woesh daar kwam voor de tweede keer iets langs zweven,
net langzaam genoeg om zich te laten herkennen als, zoals Wende het noemt, een
‘takatoekan’. Het dier verdween in datzelfde bewegende takkenbosje aan de
overkant. Wat die twee daar deden, Arthurborough durft het niet te zeggen, maar
het ging flink tekeer en het duurde tien minuten. Daarna kwam er eentje weer
tevoorschijn, vloog een metertje of twintig verder en ging pontificaal op een
tak zitten van de boom die ik het beste kon observeren. Ik meende hem te
herkennen: de grootste toekan die er is, de rhinoceros hornbill, als je hem ziet
snap je wel waarom hij zo heet. Inzoomen, foto. Rustig rookte hij een sigaretje,
hamerde wat op de tak met die grote snavel van hem en vloog vijf minuten later
met machtige vleugelslag weer weg door de invallende duisternis.
’s Avonds,
bij het afrekenen in het restaurant, vertelde ik achteloos dat ik een rhinoceros
hornbill had gezien. Ongelovige blik. Die zaten hier helemaal niet. Ja, een
paar keer per jaar kwam er wel eens eentje overvliegen, van puntje puntje
rivier naar puntje puntje bos, maar dat was een zeldzame aangelegenheid. Ik
begon te twijfelen en haalde de camera.
Ja verrek, ze moesten het toegeven, het was de rhinoceros. Wow!
Mooie
symboliek, om op onze laatste dag in Maleisië de nationale vogel van Maleisië
te treffen, alsof het land een afscheidsgroet gaf. Nu kunnen we met een gerust
hart vertrekken.
Wauw wat een spot! Het lag zeker aan jouw ervaring met het trekvogelpad. HiHi, liefs Emmi
BeantwoordenVerwijderenDie heb je maar weer voor je verzameling !!! Liefs Ankie
BeantwoordenVerwijderen