Adem inhouden
en…lopen maar. Niet inhouden, niet aarzelen, geen acht slaan op de brommers die
rakelings langs schieten, maar gewoon één duidelijke, rechte lijn naar de
overkant zodat de bromnamezen weten waar ze aan toe zijn en je kunnen
ontwijken. Het vergt enige oefening, en vertrouwen in reïncarnatie, maar het
werkt.
We hadden
Wende wat vertier beloofd, dus zoeken we speelgelegenheden op. Zoals de speeltuin in het Cong Vien Van Hoa Park;
Tiniworld, een indoor speelparadijs in een winkelcentrum waar je behalve een
grote klimruimte ook een knutselhoek hebt en een verkleedkamer met
prinsessenjurken en kleren van Barbie; en attractiepark Suoi Tien, een soort
boeddhistische Efteling dat twintig kilometer buiten de stad ligt. Het is een
groot terrein met attracties weggestopt in een sprookjesachtig decor vol Boeddhabeelden
en lotusvijvers. In het weekend, als het druk is, zal het best een leuk park
zijn, maar nu op dinsdagmiddag is het uitgestorven en maakt het een vreemde,
spooky indruk.
We komen speciaal
voor één onderdeel, namelijk het Waterpark: een groot zwembadcomplex vol
fonteinen, glijbanen en klimtoestellen, aan de voet van een gigantisch
heiligengezicht dat als een rotswand opdoemt. Ook hier meer personeel dan
bezoekers, maar gelukkig zijn we niet helemaal de enigen. Wende is urenlang
zoet met alles en als we aan het eind van de middag de taxi terugnemen naar ons
hotel valt ze op de schoot van Christel in slaap. Compleet sufgespeeld.
Omdat ons
hotel in een klein steegje zit midden in de backpackerswijk worden we op de
hoek van de straat afgezet. We sjouwen Wende slapend de steeg door, langs alle
restaurants en barretjes, dan de trap op en het hotel in, door de lobby en het
trappenhuis naar onze kamer op de eerste verdieping, waar we haar op bed leggen
– pas de volgende ochtend wordt ze wakker. Wij sneaken er tussendoor even uit
om wat te eten in het restaurant van het hotel, een onverwacht romantisch diner
voor twee. Nu eens niet kleuren, kaarten met dierenplaatjes of praten met
Duimiedom en Duimieduim (onze duimen), nee gewoon een normaal
grotemensengesprek, lekker met een flesje Saigon Special-bier erbij. En op de achtergrond mierzoete kerstmuziek die voortdurend probeert op de voorgrond te komen.
Tussen de
kinderbedrijven door bezoeken we om de beurt de echte bezienswaardigheden van
Ho Chi Minh City. Zoals het Presidentiële Paleis, de Oostblokachtige kolos waar
in de jaren zestig en zeventig de president van Zuid-Vietnam woonde. Je kunt er
de toenmalige galazalen, ontvangstruimtes en werkkamers bekijken, allemaal mooi
retro gebleven. De Vietnamese vlag, rood met een gouden ster, hangt vanaf het
balkon – de eerste keer dat dit gebeurde was op 30 april 1975, toen Noord-Vietnamese
tanks het paleisterrein opreden en soldaten het gebouw binnenstormden om de
communistische vlag te planten. De laatste president, ‘Big’ Minh, pas twee
dagen daarvoor aangetreden, gaf zich onvoorwaardelijk over. Sindsdien is
Vietnam één land.
Indrukwekkend
is het War Remnant Museum. Voor de ingang weer de gebruikelijke stoere tanks en
vliegtuigen die je hier in ieder museumtuin vindt, maar eenmaal binnen blijkt
de tentoonstelling vooral een aanklacht tégen oorlog. Er is een zaal met foto’s
van Agent Orange-slachtoffers; een zaal met gruwelijke foto’s van uitgemoorde
dorpen als My Lai; een zaal met foto’s van de meer dan honderd omgekomen
oorlogsverslaggevers; enzovoorts enzovoort. Het huilen staat je nader dan het lachen
als je buiten komt. En dan staan je nog de nagebouwde cellen te wachten van de
beruchte Cay Dua gevangenis, gevestigd op het eilandje Phu Quoc voor de
zuidkust van Vietnam. Tegenwoordig is dat een idyllisch bounty-island, maar destijds...eh...deden ze andere dingen met kokosnoten.
De laatste
dag maken we een dagtochtje naar de Cu Chi Tunnels, twee uurtjes rijden ten
noorden van Ho Chi Minh City. Dit gigantische tunnelcomplex, in totaal zo’n 175
kilometer lang, diende als uitvalsbasis voor de National Liberation Army (ofwel
de Vietcong) en werd gebruikt om de Amerikanen het leven zuur te maken, recht
onder de neus van Saigon. Bloedstollende gevechten zijn hier onder de grond
uitgevochten, waarbij de Vietnamezen meestal aan het langste eind trokken,
omdat ze kleiner en behendiger waren en beter de weg wisten. Bommen,
explosieven, gifgas, water…niets kreeg de Vietnamezen klein, dankzij de
ingenieuze bouw van hun tunnels vol geheime vluchtwegen, waterbuffers tegen
gifgas en afgrijslijke booby traps gemaakt van bamboe. Soms verstopten ze
manden met schorpioenen of slangen waar nietsvermoedende GI Joe’s tegenaan
liepen…
Een deel van
het terrein is toegankelijk en er loopt personeel rond in Vietcong-uniform
–groen voor mannen, zwart voor vrouwen– dat assisteert bij activiteiten, zoals
jezelf in een tunnel wurmen of een Kalasjnikov leegschieten. We kruipen gehurkt
door zestig meter tunnel en dat volstaat om een beeld te krijgen van het
benauwde, verkrampte, claustrofobische klimaat daar beneden. Zelfs zonder
boobytraps en schorpioenen. De schorpioenen vinden we terug bij de uitgang,
waar ze verkocht worden op sterk water in weckflessen, voor medicinaal gebruik.
Huh! Dan liever een flesje Cu Chi-rijstwijn als souvenir.
Er is ook een
kraampje waar het schoeisel van de soldaten wordt getoond, de zogeheten ‘Ho Chi
Minh sandals’: zolen van autoband met stukjes binnenband als riempjes. Soms
maakten ze die sandalen zó dat het leek of ze achteruit liepen: als de
Amerikanen dan hun voetsporen volgden liepen ze de verkeerde kant op – het
lijkt simpel padvinderswerk, maar samen met boobytraps van bamboe en granaten
gemaakt van achtergelaten Amerikaanse etensblikjes is dat uiteindelijk wel de
manier waarop David uiteindelijk Goliath heeft verslagen. Ander voorbeeld: toen de Amerikanen speurhonden inzetten om de
luchtgaten van de tunnels op te sporen, die vaak in termietenheuvels zaten
verstopt, gingen de Vietnamezen ertoe over –nadat peper niet goed werkte–
buitgemaakte Amerikaanse uniformen in de termietenheuvels te begraven. Simpel,
maar het werkte weer.
Nou ja, tot
zover uw oorlogscorrespondent. We gaan Vietnam verlaten en reizen door naar
Cambodja, waar weer andere gruwelijke verhalen over te vertellen zijn. Al bij
al zijn we een kleine drie weken in Vietnam geweest. We hadden langer gepland,
maar om een of andere reden kwam het er niet van en toen de nachttreinen vanuit Hoi An vol zaten en we moesten vliegen zaten we ineens al in Ho Chi Minh City, dicht bij de Cambodjaanse grens. Ons bezoek leek een beetje op hoe je hier een straat oversteekt: adem inhouden en dóórlopen.
Vietnam is een vol en druk land, Felix in Australië had dit al voorspeld, en het is flink toeristisch, waarbij het erop lijkt alsof Ho Chi Minh City het nieuwe Bangkok aan het worden is, de flitsende stad waar alles kan. Je vindt nog steeds sporen van de Fransen –baguettes, avenues, gebouwen– en van de communisten –vlaggen, luidsprekers, uniformen– maar meest indrukwekkend vonden we laten we zeggen het Amerikaanse erfgoed, de sporen van de oorlog. Verder genoeg vriendelijke mensen ontmoet, al spraken maar weinigen Engels; ze communiceerden door Wende over de bol te aaien of haar lachend na te wijzen als ze langs kwam fietsen. En wij lachten dan maar wat terug, want ons Vietnamees kwam ook niet echt van de grond: voor het eerst zijn we in een land geweest zonder ook maar één woord op te pikken, niet eens dankjewel. Volgende keer beter.
27 november - 1 december
Lieve Christel, Arthur en Wende. Zojuist jullie avonturen in Vietnam met veel belangstelling gelezen. Geweldig genoten. Ben benieuwd wat Cambodja jullie gaat brengen. Even voor het tijdbesef. De sint en zijn Pieten zijn bijna al weer weg. De kerstbomen en andere versierselen staan al weer enige weken uitgestald. Geniet nog lekker daar! Liefs Gerda
BeantwoordenVerwijderen