Round 3: The edge of civilisation

7 – 10 augustus 2000

Onze laatste mythische tocht wilden we in het hoge noorden doen. We reden daarom van Inverness naar Lairg en bleven een nachtje op de camping. ‘s Avonds aten we crofters pie in een tearoom.

Eigenlijk zouden we zelf koken, maar dat bleek onmogelijk door de aanwezigheid van Cullicoides impunctatum ofwel midges: ieniemienie mugjes die ieniemienie steken, maar in zulk zwermen tegelijk dat je er helemaal gek van wordt. Ze vormen een plaag in het drassige veengebied dat Noord-Schotland is.

Na het eten fietsten we naar de Falls of Shin, een waterval waar je zalmen kunt observeren die, onderweg naar hun geboorteplek om te paaien, proberen tegen de waterval omhoog te springen. We hebben er heel wat gezien, maar niet eentje lukte het – ondanks aanmoedigingen van de toeschouwers. Go go go go go go! Het schijnt dat één sprong een zalm enorm veel energie kost en dat hij daarna weer uren op krachten moet komen. Het was een fascinerend gezicht en we zijn tot de schemering gebleven. Hoop foto’s gemaakt ook, maar zoals ik al schreef: alle mislukt.

Falls of Shin (van internet)


De volgende dag bonden we onze fietsen weer op en vertrokken pal noordwaarts, naar de noordkust van Schotland. Was Mull al verlaten, dit gebied voelde werkelijk als het einde van de wereld. Geen dorp of huis te bekennen, alleen de weg die in lange strepen door een groen, mossig heidelandschap voerde vol zacht glooiende heuvels waar soms rotsen doorheen staken. Kilometers ging dit zo door. Pas na twintig kilometer een eerste bouwsel, een simpel wit huisje genaamd The Crask Inn: een bed & breakfast annex theehuisje. Dankbaar hebben we ons hier gelaafd aan een stevige kop koffie uit een cafétiere. Na ons kwam er een welgemutst echtpaar binnen dat op de tandem onderweg was van Land’s End naar John ‘o Groats, respectievelijk het meest zuidwestelijke en het meest noordoostelijke punt van Groot-Brittannië, een tocht van 1400 kilometer die populair is bij fietsers en wandelaars. John ‘o Groats is trouwens een verbastering van Jan de Groot; ik was er in 1987 geweest.

The Crask Inn (van internet)

Nog veertig kilometer verder naar de noordkust. Het landschap werd steeds desolater; van de leegte en de ruimte, zo onwerkelijk voor een Nederlander, ging een fascinerende schoonheid uit; ik herinner het me als een prachtige tocht. Tenslotte kwamen we bij het plaatsje Tongue. We wilden hier in de natuur kamperen en fietsten een flink aantal kilometers langs een zeetong, de Kyle of Tongue, op zoek naar een geschikt plaatsje, maar de kale veenoevers zonder bomen of struiken nodigden niet echt uit, om maar te zwijgen van de wolken midges.

Kyle of Tongue (van internet)

Uiteindelijk zochten we daarom de kust maar weer op en kwamen na een paar vervelende klimmetjes in een dorpje met een camping, nou ja een stukje gras met een toiletgebouwtje erop. We zagen één tent, waarvoor twee vrouwen ontspannen zaten te borrelen – met de midges zou het dan wel meevallen, redeneerden we hoopvol. Toen ons tentje eenmaal stond bleek dat helaas niet het geval en begon het steekspel weer opnieuw. Vooral Wim kon er slecht tegen, hij leek het bijna persoonlijk te nemen: hij mocht dan slecht in z’n vel zitten, ze moesten er wel met hun rotpootjes vanaf blijven!

Alleen aan het strand, waar we na het eten wat over de rotsen klauterden, hield de zeebries de boel wel schoon. We keken uit over zee. Hier stonden we dan, helemaal op de rand van de wereld. We hadden het noordelijkste punt bereikt van Schotland, Groot-Brittannië, Europa (Scandinavië uitgezonderd): achter ons lag de beschaving, voor ons enkel de Noordpool. Met een hoop water ertussen – dat wel.

De volgende dag fietsten we langs de kust in westelijke richting. Enkele irritante ‘dipjes’ –afdalingen naar riviertjes en vervolgens meteen weer steil omhoog– maakten het een moeizaam tochtje, zeker in combinatie met een gure tegenwind.  Na vijftig kilometer waren we in Durness. De weg ging niet verder meer: het is de uiterste noordwesthoek van Schotland en een van de meest afgelegen plekken van het land. Er wonen een paar honderd mensen en er is een camping en een bed & breakfast. Toen we bij de laatste aanbelden bleek deze vol te zitten, maar de eigenaresse was zo vriendelijk iemand anders te bellen, haar zus geloof ik, in ieder geval kregen we onderdak gewoon bij iemand thuis, een jong stel met twee dochters.


Durness (van internet)

 ‘s  Avonds aten in het enige restaurantje dat we konden vinden en waar nog verbazend veel toeristen kwamen opdagen, waarschijnlijk iedereen die op dat moment in Durness was. We zaten in een soort zelfgetimmerde serre en aten Chicken Kiev (kip met een korstje van knoflookboter en broodkruim) met frietjes en worteltjes en doperwtjes uit blik. Eenvoudig en robuust eten. Zoals het hoorde bij een frontier town als dit.

Maar ieder gehucht, hoe afgelegen ook, heeft een claim of fame: die van Durness is dat John Lennon er als kind, van z’n 9e tot z’n 14e, de zomervakantie doorbracht bij familie. In 1969 keerde hij, langharige Jezus-Beatle inmiddels en wereldberoemd, er voor het laatst terug met Yoko Ono en z’n zoon Julian, maar het verblijf werd na een dag afgebroken toen hij z’n Mini Cooper in een greppel crashte. Iedereen overleefde het, maar Lennon lag vijf dagen in het ziekenhuis. Eenmaal ontslagen moest hij direct weer aan het werk, want de overige fab four zaten al te wachten in de Abbey Road Studios in London om de laatste plaat op te nemen die de Beatles zouden maken, 'Abbey Road', die van het zebrapad.

De gecrashte Mini (van internet)

Dag drie aan de rand van de beschaving. De wielen gingen weer zuidwaarts. Eerst een vreselijk kaal landschap, daarna een soort bergpas waar we overheen moesten via een lange, taaie klim van een paar kilometer. Letterlijk fietsen we een donderwolk in. Bliksem, hagel, ijskoude wind, zicht van een paar meter – een ware apocalyps wachtte ons op de top. Eenmaal afgedaald naar de andere kant klaarde het weer snel op. We sloegen linksaf, kregen de wind in de rug en zeilden terug naar Lairg langs drie, vier lochs waarvan de laatste, Loch Shin, een kleine dertig kilometer lang was.

Loch Shin (van internet)

Alsof de duivel ons op de hielen zat raasden we door, opgejaagd, zonder te stoppen. ’s Middags om vier uur waren we terug bij onze auto in Lairg, met 96 kilometer in de benen. Gauw droge kleren aan, een beetje eten. Waarschijnlijk was dit het moment waarop ik definitief gewonnen ben voor het idee dat eerder, in het zomerse Utrecht, nog zo soft en compromissig had geklonken, namelijk om een auto mee te nemen op fietsvakantie. Hier in het barre noorden van Schotland bleek het heerlijk om in dat autootje een beetje bij te komen, conform het adagio van Karel Glastra van Loon: ‘Een auto is geen ding, maar een plek. ‘

We dronken nog een kopje koffie in de plaatselijke Inn en begonnen toen aan de lange rit naar het zuiden, terug naar de civilisatie. Nou ja, civilisatie. We gingen naar Glasgow.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten