IJsland

31 januari - 3 februari 2020

Midden in de winter naar koud en donker IJsland … waaròm?! Daar kan maar één reden voor zijn: het noorderlicht!



Al jaren stond het op Christels verlanglijstje en daarom had ik reeds maanden geleden een verrassingsweekendje naar Reykjavik georganiseerd, volledig achter haar rug om. Mijn bedoeling was om haar er op de dag van vertrek mee te overvallen – ik verkneukelde me enorm op haar reactie– maar gedwongen door omstandigheden moest ik het al een week eerder vertellen. Niet getreurd: nog steeds was het een grote verrassing en stapte ze met ongelovige ogen (en een hoofd vol snot, want ze was snipverkouden) op Schiphol het toestel van Iceland Air in. We gingen van vrijdag tot maandag, drie dagen dus – ofwel drie kansen om het noorderlicht te zien.




Want met de Aurora Borealis, zoals de officiële term luidt, moet je een beetje geluk hebben. Ten eerste is het ene jaar geschikter dan het andere. Het noorderlicht wordt veroorzaakt door de zogenaamde ‘zonnewind’, uitbarstingen van zonne-energie die aangetrokken worden door de magnetische polen en zich daar, op zo’n 80 tot 100 kilometer hoogte, ontladen in lichtgevende deeltjes. Maar de zonnewind fluctueert in sterkte, in een cyclus van zo’n acht jaar, en dit jaar was ze niet in beste vorm, tussen de 2 en 3 op een schaal van 0 tot 10. En ten tweede moet het onbewolkt zijn, logisch, anders zie je niks daarboven. Maar wat dat betreft hadden we niet te klagen. Terwijl IJsland een vreselijke winter beleefde – zo hoorden wij – was het dit weekend voor het eerst in tijden weer lekker zonnig. En dus, inderdaad, op zaterdagavond kregen we het noorderlicht te zien, zo tussen negen en tien ’s avonds op de boulevard van Reykjavik. Groene strepen die zich in bochten wrongen hoog boven onze hoofden. Check! Afgestreept van de bucket list!

Wat deden we verder? We zaten in hotel Fron aan de Laugavegur, naar bleek de leukste straat van Reykjavik, een voetgangersgebied vol winkeltjes, cafés en restaurants. Naast ons bijvoorbeeld – onze kamer keek erop uit – zat het veelgeprezen restaurantje Glo waar we lekker vegan hebben gegeten; en verderop troffen we tot onze grote verrassing een Nepalees restaurant waar we ons weer eens aan één thali konden vergrijpen (met de nadruk op één, want door een misverstand – hoe Nepalees! – kregen we er maar één in plaats van de bestelde twee). De cuisine van IJsland zelf bestaat, behalve uit soep met lamsvlees, vooral uit verse vis, dus dat hebben we de laatste avond gegeten, ook weer vlak bij ons hotel. Overigens is alles niet goedkoop, zeker drank niet: €8 voor een biertje is wel de norm hier. Gelukkig bieden veel cafés happy hour waarbij je tussen 17en 19 uur 2 voor de prijs van 1 kunt drinken. Daar hebben we dankbaar gebruik van gemaakt, Hollanders die we zijn.



Het centrum van Reykjavik is fris, rustig en bescheiden van omvang. De stad is moeiteloos te belopen. Overal is het schoon, netjes, goed onderhouden en behoorlijk nieuw. Alles is laagbouw, hoogste punt is de Hallgrimskirkja, een betonnen kerk van 73 meter hoogte in de vorm van een raket. Vanaf de toren heb je mooi uitzicht over de stad. Het interieur is volledig kaal, uitgezonderd een enorm orgel van 5000 pjjpen dat wordt bespeeld vanaf een klavier midden in de kerk zelf; we hebben er een zaterdagmiddagconcert bijgewoond. Andere bezienswaardigheden zijn de Solfar, een beeld van een vikingschip aan de waterkant; Harpa, een modern operahuis van spiegelglas; en Tjörnin, een meer midden in de stad dat je nu dwars kon oversteken omdat het was dichtgevroren. In een middagje hadden we alles wel bekeken. Inclusief het piepkleine parlementsgebouw dat meer weg heeft van een Fries dorpshuis.






De tweede dag, zondag, maakten we daarom een busreisje met Greyline waarbij we nog iets van het land konden meepikken. Hoe leeg het is, bijvoorbeeld. IJsland is tweeëneenhalf keer zo groot als Nederland, maar er wonen slechts 340.000 mensen waarvan de helft in Reykjavik. Eenmaal de stad uit is het dus gedaan met de civilisatie. Sneeuwvelden tot de horizon, beijsde tafelbergen, hier en daar een meer. We stopten bij de breuklijn tussen twee aardplaten (de Amerikaanse en de Euraziatische) en wandelden door een grote scheur tussen de lavabrokken, ons verbazend over het nieuwtje dat IJsland zo’n 300 aardbevingen per dag (!) telt, het gros onmerkbaar klein. Ieder jaar trekken die aardplaten het land 1,5 centimeter verder uit elkaar, vertelde de gids. IJsland groeit dus. 



Aan die verbijsterende activiteit onder de aardkorst dankt IJsland ook z’n moderne goud, ofwel haar geothermische energie die gratis bubbelt onder de grond en wordt gebruikt voor elektriciteit en warm water. Duurzaam, schoon, onuitputtelijk. Er zit alleen wel een luchtje aan: het stinkt naar zwavel, zoals we konden vaststellen in de douche in hotel Fron.



Later op de dag bezochten we nog een enorme waterval (Gullfoss) en een heuse geiser (Strokkur) die om de paar minuten spectaculair omhoog spoot, water van 100 graden Celsius dat meteen verdampte in de buitenlucht. Want warm als het onder de grond mag zijn, daarboven was het verdomde koud. Het hele weekend maten we -6 en -7 en we hadden gelukt dat het zonnig was en windstil, want anders was de gevoelstemperatuur niet te harden geweest. Het zijn temperaturen die we in Nederland een beetje ontwend zijn en eigenlijk was het wel leuk om weer eens een beetje winter mee te maken. 




Maandagochtend om vijf uur liepen we door de stille straatjes van Reykjavik terug naar het busstation. Ineens was het veel minder koud, rond het vriespunt, en toen we onderweg waren naar luchthaven Keflavik begon het te sneeuwen. Kennelijk hadden we dit weekend een zeldzaam IJslands weerraam van helder, zonnig weer meegemaakt. Wat een geluk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten