Kreta

Oktober 1994

Als beloning voor haar afstuderen had mijn toenmalige vriendin Fijtje zon, zee en strand verdiend. Vond ze zelf. En dus vlogen we in oktober 1994 naar Kreta.




Ik was destijds 26 jaar en zat voor het eerst van mijn leven in een vliegtuig. Vergelijk dat eens met Wende: die kreeg haar luchtdoop toen ze negen maanden was (HIER)en heeft voor haar vijfde jaar - zo heb ik wel eens berekend - al zo'n 40 keer gevlogen. Andere tijden. Ook ik heb trouwens de schade later wel ingehaald. 

Maar goed, in 1994 vloog ik dus voor het eerst en genoot ervan. In het donker cirkelden we over Heraklion - we moesten wachten op een landingsbaan - en ik keek gefascineerd naar de lichtjes in de diepte. Even later stonden we op Griekse bodem. In een licht chaotische aankomsthal losten alle reizigers op magische wijze op en stonden ineens wij alleen nog te dubben hoe we in de stad moesten komen; uiteindelijk namen we maar een taxi en vroegen de chauffeur naar een hotel. Het kostte ons - taxi plus hotel - een rib uit het lijf, en veel vet op de bjstandstudiebotten van toen hadden we al niet zogezegd. Dat werd oppassen. Hoe we überhaupt de vliegtickets konden betalen is me achteraf een raadsel, ik vermoed dat het een cadeau was van F.’s moeder.


De volgende ochtend liftten we of namen we de bus (ik weet het niet zeker meer) naar de zuidkust. Een afslag van de hoofdweg bracht ons eerst voorbij de antieke ruïne Phaistos en toen naar het badplaatsje Matala. F. had hierover gehoord. Het was een laid back badplaatsje dat in een hoefijzerbaai tussen hoge kalkstenen rotsen lag ingeklemd. In de rotsen waren nog de grotten uit de steentijd te zien; veel later zouden hier hippies hun toevlucht nemen toen Matala een ware trekpleister voor alternatievelingen werd; zo werden Bob Dylan en Joni Mitchell hier gesignaleerd. De militaire junta uit de jaren zeventig drukte die vrijheid blijheid echter hardhandig de kop in. Tegenwoordig was Matala gewoon toeristisch, al was daar nu, in oktober, niet zoveel meer van te merken. Het was rustig.


We zetten onze tent neer op de verlaten camping onder de rotswand en brachten een paar dagen door met waar we voor waren gekomen: luieren en lezen. Zoals gezegd was F. net afgestudeerd; ze had hard gewerkt aan haar eindscriptie en was toe aan rust. Voor mij gold dat minder, ik deed niet zoveel in die bijstandsjaren, al had ik F. wel een handje geholpen met haar onderzoek door hele jaargangen negentiende-eeuwse kranten door te nemen in de kelders van universiteitsbibliotheken en te turven hoe vaak een bepaalde schrijfster werd genoemd. (Zo schreef ik voor F. in die tijd ook eens een compleet werkstuk over Franz Kafka waarvoor 'zij' een prima cijfer kreeg; ik deed het graag voor mijn vriendin.) Verder wandelden we wat door Matala waar weinig te doen was in het naseizoen. We hoorden dat zich voorbij de rotspartijen, zowel naar links als naar rechts, ongerepte stranden uitstrekten waar je voor niks kon kamperen, zoals de hippies destijds hadden gedaan. Dat leek ons wel wat; vooral dat het niks kostte.

Dus pakten we ons boeltje in en brachten eerst een nachtje op het ene strand door en vervolgens nog een paar nachtjes op het andere strand. Het was een fantastische, Robinson Crusoë-achtige ervaring, zo helemaal alleen met de elementen, wat in dit geval vooral veel zon betekende. We keken uit op het westen en maakten zonsondergangen mee zoals ik ze eerder of later zelden heb gezien. Vooral de stilte was indrukwekkend. Je hoorde alleen de branding en 's nachts de verre knallen van het dynamiet waarmee de Kretenzers vissen naar God hielpen. Het is tegenwoordig verboden, en misschien toen ook al, maar ja.




Maar rust of niet, we wilden toch iets meer zien van het eiland. Dus klommen we weer over de rotsen terug naar Matala en liftten verder langs de zuidkust. Ik herinner me een lift in de open laadbak van een pick-up; wind door het haar, de geur van kruiden uit de berm - het voelde als vrijheid. Heel goed ging het liften echter niet en we moesten onderweg ergens overnachten, in een boomgaard aan de rand van een dorpje met overal blaffende honden, niet heel bemoedigend als je wild kampeert. Pas de volgende dag kwamen we aan in het volgende badplaatsje, Agia Galini.

In de boomgaard

Wat nu? We hadden geen idee. Het enige dat we kenden van Kreta - wie niet?- was de Samariakloof, een 16 km lange canyon een eind naar het westen toe, maar die was zo laat in het seizoen al niet meer begaanbaar hadden we gehoord. Dus zaten we op het strand te overleggen. Ik dacht, ik moet een gidsje of zo zien te bemachtigen. F. dacht, ik moet iemand vragen. Dus ze stond op en liep lukraak naar de dichtstbijzijnde strandgast toe, overduidelijk een toerist die natuurlijk no way iets zinnigs te melden had. Maar wat bleek? Het was een Luxemburger die al jaren op Kreta kwam en alles van het eiland wist. Tot mijn grote verrassing kwam F. duizelend van informatie weer terug.


Eén tip was: Chania. Dit was de tweede stad van Kreta en scheen een aantrekkelijk plaatsje te zijn met een mooi haventje uit de Venetiaanse tijd. Het lag aan de noordkust, dus we stapten op de bus en passeerden het gebergte dat over de hele lengte van het eiland ligt als een ruggengraat, met wervels tot bijna 2500 meter hoogte. De hoogste heet Ida en speelt een belangrijke rol in de Griekse mythologie. 


Eenmaal in Chania zochten we het hotelletje op dat de mysterieuze Kretakenner had aanbevolen: het bevond zich halverwege de zogenaamde 'Leather Street', een smal straatje waar van oudsher de leermakers hun werk deden, maar waar tegenwoordig een bazaarachtige opeenhoping van winkeltjes in laarzen, tassen en riemen was te vinden die grote drommen toeristen trok. We kregen een kamer met een balkonnetje aan de voorkant, zodat we over de wriemelende massa konden uitkijken. En hoe goedkoop en shabby het hotel ook was - onze kamer was donker en rook schimmelig - we voelden ons de koning te rijk. Helemaal toen later die dag of de volgende dag (weet niet zeker meer) een gigantisch noodweer losbarstte dat uren aanhield en de straten blank deed staan; als je dan in een tentje had moeten zitten, was dat geen lolletje geweest. Het markeerde het einde van de Griekse zomer.

'Leather street'

We besloten hier een brommertje te huren. Dat was een heel avontuur. Ik had namelijk nog geen rijbewijs en ook wat brommers betreft had ik nauwelijks ervaring; alleen een jaar of zes terug had ik wel eens de brommer van mijn broer gebruikt, maar dat was het dan ook wel. Ik moest dus bluffen bij de verhuurder. Niet mijn sterkste punt, maar op een of andere manier kwam ik ermee weg, zowel figuurlijk als letterlijk: hortend en stotend, met veel overgas, reed ik de straat uit zonder brokken te maken terwijl mijn hart klopte in mijn keel.

De rest van de dag ging het echter prima. Met F. achterop verkende ik het Akotiri-schiereiland waar een paar kloosters zijn te vinden en ook, nabij het uiterste puntje, een grot in de kliffen waar je komt via een steile trap. We bezochten ook de heuvel Profitis waar de Griekse staatsman Venezilos - geboren op Kreta - begraven is. Hij was degene die begin twintigste eeuw Kreta wist te ontfutselen aan de Turken en bij Griekenland in te lijven. Vanaf de heuvel heb je een fraai uitzicht over Chania in de diepte. Al met al was het een heerlijk dagje. Het voelde geweldig - na al dat moeizame liften en bussen - om ons eigen vervoer te hebben en geheel onafhankelijk ons eigen plan te kunnen trekken. Misschien dat hier de kiem werd gelegd om toch eens te proberen m’n rijbewijs te halen. Nu alleen het geld nog…



Daarna keerden we terug richting Heraklion. De volgende dag zou ons vliegtuig weer vertrekken. Het enige dat we nog wilden doen was Knossos bezoeken, het beroemde paleis uit de Minoïsche tijd, het tijdperk, nog voor de Griekse beschaving, waarin Kreta een bepalende rol speelde in het Middellandse Zeegebied. Maar helaas, helaas. Toen we voor de poort stonden, bleek deze gesloten. Staking. Ook personeel van een unieke historische site wil wel eens meer verdienen. En terecht! Wat te doen? We besloten in de buurt te overnachten en dan morgen terug te komen, dat moest net kunnen. 

We namen de bus de bergen in en stapten uit bij het plaatsje Arhanés. Hier volgden we een bordje met een bezienswaardig 'iets' dat omhoog wees, een heuvel op; een pittige klim volgde; boven stuitten we op stenen fundamenten en muren en zelfs een heuvelgraf, allemaal verspreid liggend over het met veel bomen en struiken begroeide heuvelplateau. We zetten onze tent ergens verdekt neer en verkenden de omgeving. Daarna genoten we van de zonsondergang over het dal en de heuvels tegenover ons waar wijn werd verbouwd. We hadden geen idee waar we waren, maar het was een schitterende plek. Pas veel later zou ik ontdekken dat we hadden gekampeerd in een klassieke, pas in 1965 ontdekte dodenstad uit de Minoïsche tijd op de heuvel Fourni. Tjonge! Knossos eat your heart out!



De volgende dag bleek Knossos opnieuw gesloten vanwege staking. Dat ging hem dus niet worden. (Het zou bijna twintig jaar duren voor het eindelijk lukte, HIER) We keerden terug naar Heraklion en bezochten daar nog het Nationaal Museum, om toch nog iets cultureels te hebben gedaan. En toen was de vakantie op. Aan het begin van de avond keerden we terug naar de luchthaven en stapten op het vliegtuig naar huis. Ons avontuur op Kreta was voorbij. Het was een mooie trip geweest met verrassende hoogtepunten en ik kijk er met veel plezier op terug.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten