Lissabon

17 – 22 mei 1992

De volgende dag was het gewoon weer de volgende dag. Enigszins katterig reisden we door naar Lissabon. Een hele reis.

Eerst met de bus terug naar Lagos, toen met de intercity naar Lissabon die vierenhalf uur deed over 300 kilometer, vervolgens met een veerboot de Taag over naar het centrum van de stad en daarna nog een bus naar de camping die een stuk buiten de stad ligt. Het is een grote ANWB-camping, maar we kwamen laat aan en alles was gesloten. Niets eten, te drinken, te roken. Chagrijnig naar bed dus maar.

De volgende ochtend was alles weer okee. Een stralende dag lag voor ons, en een stralende stad. Lissabon is een fijne plaats. De grootste stad van Portugal, de hoofdstad, onnoemelijk oud al, ja volgens de legende gesticht door niemand minder dan Odysseus zelf, de Griekse koning die op de terugweg van de Trojaanse oorlog tien jaar rondzwierf en kennelijk ook Portugal aandeed, al zul je dat wapenfeit niet terugvinden in de ‘Odyssee’. Zeker is dat de Feniciërs – een zeevarend volk uit wat nu Syrië heet -  in 1200 voor Christus hier aan de rivier de Taag een handelspost vestigden. De stad groeide en bloeide, geen wonder, het was een prima plek met een heerlijk weertje, en na een korte dip na de val van het Romeinse Rijk namen de Portugezen vanaf de 12e eeuw het heft in handen en bouwden Lissabon verder uit met dank aan alle exotische buit uit de hele wereld . De grote aardbeving in 1755 legde de stad voor twee derde in puin; gevolg is dat het centrum van Lissabon, met zijn rechthoekige stratenplan en symmetrische pleinen, grotendeels een ‘moderne’ creatie is uit het tijdperk van de Verlichting. Daar omheen, verspreid over de heuvels, liggen dan oudere, meer rommelige wijken, zoals Alfama en Bairro Alto. Een aantal kabelspoorwegen overbruggen de hoogteverschillen en er rijden ook karakteristieke houten trammetjes (‘electricos’) door de smalle straatjes.

Lissabon (van internet)
 

Grote blikvanger is een kasteel op een heuvel midden in de stad, het Castelo de São Jorge. Daar schuilden Jeroen en ik een tijd voor de drukkende hitte. Je hebt vanaf de kasteelmuren weids uitzicht over de stad en de rivier. Markant punt is de grote brug over de Taag met aan de overzijde een reusachtig Christusbeeld, identiek - hoewel iets kleiner - aan het beroemde beeld in Rio de Janeiro. Binnen de muren vind je fraaie tuinen met waterbronnen en los rondlopende pauwen; opvallend is hoe rustig het hier is, een oase in een verder drukke en lawaaiige stad. Verder hebben we wat door het centrum gewandeld en ons op een grasveldje langs de waterkant tegoed gedaan aan een soort Hollandse tapas van bier en broodjes met worst.


 

De tweede dag ben ik alleen naar het museum voor Moderne Kunst geweest. Tegenvaller was dat er alleen werk van Portugese schilders hing, dus niet de impressionisten of Picasso of andere bekende kunstenaars waar ik me op had verheugd. Maar voor een amateur als ik was er eigenlijk nauwelijks verschil te zien en vermaakte ik me prima met wat Portugal aan moderns te bieden had. Zoals kubisme van Amadeo de Souza Cardoso of Picasso-achtige stukken van José de Almada Negreiros. Van die laatste trof ik een schilderij die de grootste dichter van het land, Pessoa, achter zijn bureau voorstelde; op dat bureau stond een boek met de titel ‘Orpheu 2’… Orpheus, aaaah! Want dat was precies waar m’n scriptie over ging, de mythe van Orpheus, en die probeerde ik nou juist een beetje te vergeten. Een herinnering aan later, de realiteit keerde weer terug: dit was de laatste dag van onze vakantie, morgen zouden we weer naar huis gaan.

Na het museum, aan het eind van de middag, trof ik Jeroen op het Praca Figueira, een groot plein in het centrum. Om onze vakantie af te sluiten gingen we nog een keer uit eten. Weer inktvis, als ik het me goed herinner. In ieder geval weer wijn, dat weet ik zeker. Het reisavontuur zat erop. De volgende dag liftten we terug.

Maar … Ken je die mop van de jongens die zouden liften? Ze gingen niet. Dat wil zeggen, we hebben het wel geprobeerd en stonden twee uur in de brandende zon bij de Rotonda da  Aeroporto, hopend op een nieuwe Juan. Maar deze keer kwam hij niet. Bij iedere ongeïnteresseerde auto zonk de moed me verder in de schoenen en ineens had ik er geen zin meer in. Laten we gewoon maar op de trein stappen, stelde ik voor aan Jeroen die zich zonder veel moeite liet overreden. En toen ging het ineens snel. Bus terug naar stad, geld halen bij het postkantoor, in ganzenpas naar station Santa Apolónia, voor een godsvermogen kaartjes kopen, nog een fles water aanschaffen en een krant en hup, gauw de trein in. Het was half drie ‘s middags. Vijf minuten later reden we weg. Gered!

De treinreis was geweldig. Minpuntje was dat ik geen boek meer had (Updike was alweer uit), maar ik vond het ook heerlijk om uit het raam te staren en gewoon maar wat te dagdromen. Of zoals beroepsreiziger Cees Nooteboom heeft geschreven, om te fantaseren over alternatieve levens. Wat als ik daar had gewoond, in dat oude huisje? Of als ik die man was geweest die daar op dat bankje zat? Hoe zag mijn leven er dan uit? Op die manier hield ik mijzelf bezig. En ondertussen gleed de hele middag en avond het Portugese landschap voorbij, de ruige heuvels van het verlaten achterland met hier en daar een oud huisje of boerderijtje, geleidelijk rood opgloeiend in de steeds verder zakkende zon. Toen werd het nacht. We hadden de coupé voor onszelf, dus konden languit op de bank liggen, heel comfortabel. Half tien ‘s morgens waren we bij de Spaans-Franse grens en moesten - vanwege de verschillende spoorbreedtes - overstappen op een andere trein. Het gaf ons gelegenheid om een baguette te kopen en sigaretten. Daarna ging het verder door Frankrijk en om zeven uur ’s avonds arriveerden we in Parijs, op het Gare d’ Austerlitz. Omdat onze aansluiting pas ’s avonds laat vertrok vanaf het Gare du Nord hadden we wat tijd te doden; we wandelden naar de Sacré-Coeur, haalden eten bij McDonalds en nestelden ons toen op de trappen. Het was druk, een acrobatisch straatnummer trok veel bekijks.

Een volgende nachttrein bracht ons naar Rotterdam. Nog een laatste overstap ‘s morgens vroeg en toen bereikten we eindelijk Utrecht, ons stâdsie, na een treinreis van zo’n 40 uur. We waren behoorlijk afgemat allebei en blij dat we thuis waren. In de stationshal namen we kort afscheid, nuchter, gespeend van sentiment. Het was nu vrijdag 22 mei en we waren ruim drie weken samen op pad geweest. Dat was wel even genoeg zo. 

Hierna zouden we nooit meer zo’n lange reis maken, het a l’improviste rondtrekken van plek naar plek met een rugzak was niet Jeroen z’n ding, dat had hij wel ontdekt. In plaats daarvan maakten we later mooie stedentrips (zoals HIER) en besloten we een kapitaalkrachtige vriend naar Frankrijk te sturen met de opdracht een mooi huis met een zwembad te kopen waar we konden langskomen (zoals HIER). Niettemin konden we op een mooie reis terugkijken en waren - niet te vergeten! - mijn scriptieperikelen even uit mijn gedachten geweest. Die worsteling was niet het einde van de wereld, wist ik nu. Nee, het einde van de wereld vond je bij Sagres.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten