Portugal 1992

29 april – 22 mei 1992

In het voorjaar van 1992 worstelde ik met mijn afstudeerscriptie en - daardoor - ook met mezelf. Escapist als ik ben, zag ik maar één oplossing: rugzak om en wegwezen. Zo kwam ik in Portugal terecht, het land van het melancholische levenslied dat we als fado kennen. Hoe toepasselijk.

Jeroen was zo dapper om met mij mee te gaan. Dapper omdat ik niet in beste doen was, afwisselend gefrustreerd en gedeprimeerd door die vervloekte scriptie die maar niet van de grond kwam; én dapper omdat een liftvakantie naar het onbekende zuiden hem behoorlijk uit zijn comfortzone haalde. Reizen zonder plan, dat was heel erg mijn idee en Jeroen was noch het eerste noch het laatste slachtoffer dat ik meesleepte in zo’n ongewis avontuur. Voor beiden zou onze reis dus een flinke opgave worden, maar we sloegen ons er met de beste bedoelingen doorheen en ondanks de nodige verschillen en irritaties onderweg beleefden we genoeg mooie momenten en kwamen zowel wijzelf als onze vriendschap heelhuids thuis.

We vertrokken op woensdag 29 april. Met onze ov-studentenkaart treinden we gratis naar Breda . Die beruchte ov-studentenkaart was net ingevoerd (1991) onder leiding van wijlen Pim Fortuyn vóórdat deze zijn fatale overstap naar de politiek maakte; vanuit de studentenvakbond, waar Jeroen en ik destijds deel van uitmaakten, hadden we er fel tegen geprotesteerd - we vonden het gedwongen winkelnering - maar tevergeefs; en nu hij er eenmaal was maakten we er natuurlijk dankbaar gebruik van, zoals vele generaties studenten na ons die geen idee meer zouden hebben van de tumultueuze conceptie. Vervolgens namen we vanaf het station de bus naar de oprit van de snelweg. En daar ... stonden we drie uur te liften. Twee jongens, twee grote rugzakken, hopeloos.

Steeds wanhopiger begonnen we te hopen op een wonder - en toen gebeurde er een wonder. Juan stopte, een vrachtwagenchauffeur uit Malaga, en hij nam ons mee helemaal tot aan Merida, diep in het binnenland van Spanje. Twee dagen en twee nachten zaten we bij hem in de cabine, met achter ons een oplegger boordevol plastic koffiebekers bestemd voor de luchthaven van Lissabon. Juan at niet en dronk niet, het enige wat dit kleine, magere mannetje deed was rijden en roken, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de wetten van de tachograaf. Dat laatste kwam hem duur te staan, letterlijk. Bij de Frans-Spaanse grens werd hij aangehouden en moest hij een bekeuring afkopen; later in Spanje werd hij nog een keer aangehouden, maar toen toevallig door een plaatsgenoot die hem matste. Maar dat was allemaal niet ons probleem, wij werden in een zetel naar het zuiden getransporteerd en stapten op vrijdag 1 mei, de dag van de arbeid, uit in warm en zonnig Mérida. 

Onwennig knipperden we in het felle Spaanse zonlicht. De lucht voelde klef en warm, de dikke leren jas die ik droeg kon uit en zou de rest van de reis als dood gewicht aan mijn rugzak hangen. We keken wat rond in het plaatsje. Mérida bleek een oude Romeinse stad te zijn en nog te wemelen van antieke monumenten (de beste van Spanje zelfs) zoals een brug, een amfitheater, een aquaduct en een hippodroom. Ongelooflijk dat dit ons zomaar in de schoot werd geworpen op onze eerste dag in Spanje! Veel voerden we die dag verder niet, want we waren behoorlijk moe van het reizen. We deden boodschappen en sjokten naar de camping, waar we het nieuwe koepeltentje opzetten dat ik speciaal voor deze reis had aangeschaft. Daarna crashten we.

Genoeg gelift even. De volgende dag namen we de trein naar Sevilla en vonden een camping ten zuiden van de stad, in Dos Hermanas. Kennelijk nam dat nogal wat tijd in beslag allemaal, want pas de volgende dag - zondag inmiddels - bezochten we Sevilla. De Spaanse stad was dat jaar gastheer van de Wereldtentoonstelling (Expo ’92 genaamd) die was opgetrokken langs de zuidoever van de Guadalquivir en wel een geheel eigen stad leek met al z’n paviljoens, gebouwen, constructies, torens, bruggen, een kabelbaan en een uitkijktoren. Een toegangskaartje kostte ƒ 80, ik vond dat veel te duur en begreep sowieso niet wat je te zoeken had op zo’n megalomaan evenement, nee liever verkende ik het authentieke Sevilla zelf; Jeroen had op zich wel naar binnen gewild, maar stelde zich er mee tevreden om foto’s te maken van de buitenkant. 

Ook Sevilla was ooit een belangrijke Romeinse stad en daarna eeuwenlang Moors (islamitisch) totdat de reconquista de stad halverwege de dertiende eeuw definitief inlijfde bij katholiek Spanje. Naam en faam kreeg Sevilla nadat Columbus tegen Amerika was aangevaren. Het werd de belangrijkste haven tussen Spanje en de Nieuwe Wereld en het zenuwcentrum van waaruit alle expedities werden georganiseerd. Het geld stroomde binnen en de stad werd groot, voornaam en cultureel ontwikkeld. Die voorsprong takelde na 1700 wat af, maar als erfenis bezit Sevilla een van de grootste historische centra van Europa en een enorme kathedraal, de grootste van Europa na de Sint Pieter en de Saint Paul in London.

Van de Andalusische big three  - Sevilla, Granada, Cordoba -  is Sevilla veruit het grootst. Dat merk je als je er bent, het is echt wel een flinke stad. Wat we die dag precies hebben gedaan kan ik me niet meer herinneren. De kathedraal bezocht? De pleinen?  Ik weet alleen nog dat we een tijdje in het grote park hebben gezeten, wellicht om bij te komen van het vele slenteren. Steden zijn vermoeiend, zeker als het warm is. En warm is het in Sevilla! Sterker nog: Sevilla is samen met Córdoba de warmste stad van heel Europa, kouder dan 15° wordt het nooit en in de zomer stijgt de temperatuur vaak tot boven de 40°. Toen wij er waren, begin mei, begon het al op te lopen richting 30°. Dat was een hoop zon voor onze bleke Hollandse snoetjes. Maar goed, daar kwamen we voor toch?

De volgende dag reisden we door, naar Portugal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten