Praag

1 - 4 september 1992

Ook Praag kende een voormalig concentratiekamp, het zogenaamde ‘modelkamp’  Theresienstadt, maar dat was niet waar we voor kwamen. We hadden genoeg ellende gezien. Het was tijd voor kunst en cultuur nu.


De eerste avond, weer bekomen van ons auto-ongeluk, gingen we meteen de stad in. Praag overweldigde ons: de levendigheid, de drukte, de zoele nazomerse warmte die als een ovenwant over de stad lag. Een enorm contrast met het Praag dat ik drie jaar eerder had bezocht, in december 1989, toen de straten koud, donker en verlaten waren en nog een algehele communistische ongastvrijheid uitstraalden, slechts een enkele plek waar waxinelichtjes brandden en bloemen lagen herinnerde er nog aan dat zich hier een maand eerder een ‘fluwelen revolutie’ had afgespeeld, een geweldloze volksopstand die schrijver en filosoof Havel als nieuwe president naar voren had geschoven en de deur naar het Westen zou openzetten. Peter en ik troffen anno 1992 een drukte van belang, een gewemel van toeristen en straatverkopers die een ingewikkelde schuifeldans uitvoerden langs stands met t-shirts, souvenirs, schilderijtjes, kristal en Schwabische eieren. Op de Karelsbrug veel straatartiesten, van een dixielandbandje tot een klassieke klavecimbelspeler, van lawaaiige trommelaars tot de stilte van pantomimespelers. Het oude centrum roezemoesde overal, heerlijk.

Oude Raadhuisplein

Twee dagen brachten we in Praag door. ‘s Ochtends namen we bus en metro naar het centrum. Praag is, na Parijs, de mooiste stad die ik ken, met een authentiek middeleeuws stadscentrum dat zich via de prachtige Karelsbrug vol heiligenbeelden uitstrekt tot de andere oever van de Moldau, waar zich de heuvelachtige Burchtwijk bevindt met onder andere een groot paleiscomplex. We bezochten er het Sternbergpaleis, een museum met een imposante collectie oude meesters, maar ook moderne kunst, bijvoorbeeld van Picasso waar Peter en ik destijds beiden groot fan van waren. Toen we later, buiten, weer afdaalden naar de rivier langs een lange stenen trap passeerden we een rek met miniatuurschilderijtje; ik kocht er eentje van ‘Guernica’, Picasso‘s beroemde verbeelding van het Duitse en Italiaanse bombardement op het Baskische plaatsje Guernica in 1937, het eerste terreurbombardement uit de geschiedenis; jaren heeft het schilderijtje op mijn studentenkamer gehangen.



Ook gingen we naar de Joodse begraafplaats waar Praag‘s grootste zoon ligt begraven, Franz Kafka, de meest mysterieuze schrijver van de twintigste eeuw. Auteur van een beknopt oeuvre van raadselachtige romans en verhalen die overwegend na zijn vroegtijdige dood – op 40-jarige leeftijd – waren uitgegeven. Kafka fascineerde ons (en wie niet?). We hadden colleges over hem gevolgd van een Duitse germanist en cultuurwetenschappen, de hooggeleerde professor Helmut Lethen, die net in onze jaren in Utrecht doceerde. Samen bestuderen we typisch kafkaiaanse hersenbrekers als deze, de krabbel ‘Verlangen Indiaan te worden’ dat al generaties academici bezighoudt:

"Als je toch eens een Indiaan was, meteen op je hoede, en op het hollende paard, scheef in de lucht, altijd weer trilde over de trillende grond, tot je de sporen vergat, want er waren geen sporen, tot je de teugels wegsmeet, want er waren geen teugels, en nauwelijks het land voor je als glad gemaaide heide zag, al zonder paardenek en zonder paardehoofd."

Waarvan akte. Kafka lag in een familiegraf met zijn ouders en drie zussen. Zelf overleed hij al in 1924, aan tuberculose, maar zijn zusters kwamen alle tijdens de oorlog om het leven in een concentratiekamp. Tóch weer die Duitsers.


Huisje in het 'Gouden straatje'waar Kafka woonde

Op de laatste middag bezochten we nóg een begraafplaats, Vysehrad. Een prachtig kerkhof, hoog boven de oever van de Moldau gelegen, waar veel bekende Tsjechen hun laatste rustplaats hebben, onder andere de componisten Dvorák en Smetana. Die laatste kennen we vooral van ‘De Moldau’, zijn overbekende symfonie over de rivier die nu voor eeuwig met hem was verbonden, al was het maar omdat hij er pal naast lag. Terwijl we tussen de graven dwaalden merkte Peter ineens op: ‘Onze vakantie staat wel in het teken van de dood, zeg.’



Met die conclusie keerden we huiswaarts. De volgende dag reden we terug, logeerden nog een nachtje bij Ingo en Renate in Bad Salzungen en arriveerden toen op vrijdag weer in Utrecht, na minder dan twee weken te zijn weggeweest. De concentratiekamptour was zonder wanklank verlopen. Peter en ik konden het altijd goed vinden met elkaar, deelden veel interesses en raakten niet snel uitgepraat, en dat gevoegd bij Peter's bijna bovenmenselijke tolerantie voor kettingrokers - hij werd er jarenlang door omringd - maakte dat we konden terugkijken op een prima reis. Kort en krachtig, indrukwekkend en bovenal: leerzaam. Want om met de woorden van Hans Teeuwen af te sluiten: mensen hebben het altijd wel over de joden en zo, maar die Duitsers waren óók geen lieverdjes hoor...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten