Bad Salzungen

24 - 26 augustus 1992  

Die eerste dag reden we naar Oost–Duitsland. Dat wil zeggen, een paar jaar daarvoor was de muur gevallen dus officieel hoorde de voormalige communistische heilstaat nu tot het nieuwe, herenigde Duitsland, maar qua look and feel was het nog steeds heel erg Oost. Hoopten wij.

Onderweg luisterden we naar het ene cassettebandje na het andere. Een trip met Peter zonder muziek was ondenkbaar. Als muzikant in wording – voor zover je niet als muzikant wordt geboren – had hij een flinke stapel meegenomen waarvan ik me met name nog 'We can't dance' van Genesis kan herinneren. Verder zat in mijn hoofd steeds 'Uh huh oh yeah', de allereerste single van de allereerste soloplaat van Paul Weller, ofwel de prille start van zijn tweede carrière als 'modfather' van de Britse rock. Inmiddels heeft hij 15 platen uitgebracht. Ik bedoel maar, zo lang geleden was het.

Zelfs Bløf bestond nog niet. Weliswaar was Peter een maandje geleden met een paar jongens in Zeeland aan het repeteren geslagen, maar een naam hadden ze nog niet. Wel speelden ze Nederlandstalig repertoire, een geïnspireerde keuze van Peter ingegeven toen we eerder dat jaar de plaat 'Open' van The Scene ontdekten. Dát bandje hadden we trouwens ook mee, getuige de biografie 'Hier. 20 jaar Bløf' van Ernst Jan Rozendaal: "Met studievriend Arthur is hij in de zomer van 1992 in zijn  groene Opel Corsa via Tsjechië naar Polen gereden. Het bandje in de cassetterecorder wordt voortdurend omgedraaid. Op de ene kant staat 'Open' van The Scene, op de andere 'Woodface' van Crowded House."  Had die Rozendaal mij even gebeld dan had ik hem kunnen vertellen dat de route andersom liep, van Polen naar Tsjechië, maar goed, kniesoor die daar op let. Wat Rozendaal ook weet te melden, en wat ik zelf was vergeten, was wat eigenlijk de aanleiding vormde voor onze niet-alledaagse reisbestemming: "De reis naar Polen is ingegeven door de gebeurtenissen in het voormalig Joegoslavië. Als Peter in de krant beelden ziet van Servische gevangenkampen, wil hij naar Auschwitz om daar het vroegere concentratiekamp te bezichtigen."  Aha.
Zover was het echter nog lang niet. Eerst maakten we een tussenstop in Bad Salzungen, waar we rond zessen 's avonds arriveerden. Hier woonden vrienden van Peters ouders, te weten Ingo en Renate en hun 18–jarige zoon Micha. (Een tweede, oudere zoon Peter was al het huis uit en kwam later.) Allerhartelijkst werden we welkom geheten en volgestopt met koffie en kokosmakronen. Het waren warme, lieve mensen die het geweldig vonden dat Peter op bezoek kwam. Ze woonden in een bescheiden flatje in een wijk vol flatblokken gescheiden door grasveldjes waarop afval en afgedankte meubels zich opstapelden – zie je wel, Oostblok, haperende overheidsdiensten, verwaarlozing, ging het door mijn hoofd, maar nee, alles was netjes buiten gezet omdat het grof vuil een dag later langs zou komen. Vooroordelen. De wijk was in de jaren vijftig speciaal gebouwd om mijnwerkers te huisvesten, want Bad Salzungen, ook wel 'Salz–Stad' genoemd, wordt omringd door zoutmijnen. Ook Ingo en Renate werkten voor een zoutmijn: hij als klassieke mijnwerker, zij als laborante op kantoor.

Familie Seferius

Nog voor het eten kregen we een rondleiding van Ingo. Met zijn auto reed hij naar het centrum van Bad Salzungen, een bescheiden stadje van 15.000 inwoners aan de rivier de Werra. Zoals de aanduiding ‘Bad’ al deed vermoeden, was het van oudsher een kuuroord – met dank weer aan het zout uit de omgeving. Pal in het centrum troffen we het bijna een eeuw oude ‘Gradierwerke’, een groot gebouw met opvallende vakwerkgevel waarachter de ‘Freiluftinstallation’ schuil ging, de kuurinstallatie. Ofwel twee vlonders van zowat honderd meter lengte langs een wand van twijgen; op de takken wordt van bovenaf kokend heet, zout water gegoten, waardoor er een kruidenrijke damp ontstaat die goed zou zijn voor de luchtwegen; het effect van een opgieting in de sauna, zij het minder sterk. Verdoemde longen spazierden hier dan heen en weer, heen en weer. Wij liepen er ook een rondje – de installatie was buiten bedrijf ’s avonds –  en keerden toen terug naar de flat in de buitenwijk, voor een avondmaal dat uiteraard was samengesteld rond dé specialiteit van de streek, te weten Thüringer würst.


Thüringer Wald

Bad Salzungen ligt namelijk in deelstaat Thüringen, een dunbevolkt, heuvelachtig gebied net over de grens (toen die er nog was) met als hoofdstad Erfurt. De volgende dag verkenden we met Ingo de omgeving, bezochten kort Eisenach, beklommen daarna de Inselberg van waar we uitkeken over het Thüringer Wald, een lieflijk, groen middelgebergte – maximaal 1000 meter hoog – dat zich uitstrekte tot aan de horizon van zowel de aarde als mijn geest. Ja, mijn van nature romantische inborst, nog onaangetast door depressie, werd hevig geprikkeld en ik kreeg pre-industriële visioenen van wandeltochten, kampvuurtjes, klaterende beken met stapstenen, een door klimop overwoekerde ruïne… De fantasieën waren duidelijk geïnspireerd door de boeken van mijn favoriete auteur van destijds, Herman Hesse, wiens mystieke oeuvre met zijn vaak pastorale setting van een ongedateerd Duits landschap ik jarenlang had opgezogen. Door die bril keek ik naar het Thüringer Wald en werd warm van binnen.


De mijn

Maar onder die groene waas werd onromantisch hard gebikkeld. Dat ontdekten we nog diezelfde dag, toen Ingo ons meenam naar zijn mijn. Stofjas aan, helm op, zaklamp op de borst – aldus zakten we met een rammelig liftje naar de krochten der aarde, een paar honderd meter onder de grond. We keken onze ogen uit in de onvoorstelbaar grote en hoge gangen en zalen, waar pick–up trucks in het rond reden. Mijn traditionele beeld van een mijn als een stelsel van nauwe, vochtige, rioolachtige gangen waar je liggend doorheen moest tijgeren kon duidelijk naar de vuilnisbelt. De bekendste mijn van Bad Salzungen is die van Merkers, onder andere bekend omdat hier in de oorlog het goud van de Duitse Reichsbank werd opgeslagen alsmede een imposante verzameling al dan niet geroofde kunst; in 1945 zou dit stilletjes door de Amerikanen worden gestolen net voordat de Russen arriveerden die er eigenlijk recht op hadden. Ik weet niet zeker of Merkers de mijn was waar Ingo ons mee naartoe nam, maar het zou kunnen, hij leek me er in ieder geval groot genoeg voor. ‘s Avonds spoelden we, als echte mijnwerkers, de stof en de ontberingen van die dag weg met een biertje. Micha nam ons mee naar zijn stamcafé, een Kneipe ergens in de flatwijk waar we darts speelden op een elektronisch bord, de eerste keer dat ik zo’n ding zag. Al met al was het een welgevulde dag geweest.


In de mijn

Bij die ene dag in Bad Salzungen bleef het ook. De volgende ochtend vertrokken we, er wachtten concentratiekampen op ons. Vlak voor vertrek kregen we door onze genereuze gastheren nog snel twee flessen schnaps toegestopt die uit de kelderbox werden gehaald. Zelfgestookte brandewijn met een indrukwekkend alcoholpercentage – alsof ze voorvoelden dat we tijdens onze reis wel iets sterks konden gebruiken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten