Naar Polen

28 - 29 augustus 1992

Vandaag gingen we naar Polen, Nog dieper het licht onheilspellende gebied in achter het recent opengeknipte IJzeren Gordijn. Bij Görlitz staken we de grens over.


Lange rij bij de grens. Het was bloedheet en in onze auto zonder airco smelten we weg. Eenmaal in Polen koersten we naar Wrowlaw, een naam met een Pools streepje door de ‘l’ die danig op onze lachspieren werkte en ons nog het meest deed denken aan een fikse niesbui. Het was rustig op de weg. De snelweg, soms vierbaans, soms tweebaans, oogde slecht onderhouden: het asfalt brokkelde aan de randen en hier en daar moesten we gaten ontwijken.

Bij Wrowlaw reden we de stad in en zochten een postkantoor. Peter wilde zijn vriendin bellen die jarig was die dag, naar ik meen. (Ik was destijds ‘single’, al werd dat woord destijds nog niet gebruikt anders dan om een klein formaat elpee aan te duiden.) Naar bleek moest een telefoongesprek helemaal naar dat verre Nederland eerst worden aangevraagd, wat een uur zou gaan duren; omdat het al tegen vijven liep, besloot Peter om in plaats daarvan een telegram te sturen, zeg maar een e-mail uit de vorige eeuw. Toen dat eenmaal was gebeurd – en het viel allemaal niet mee, want Engels werd er niet gesproken – en we weer buiten op straat stonden, realiseerde Peter zich opeens dat hij het verkeerde huisnummer had opgegeven. Zucht. Hoe legde je dát nou weer uit met handen en voeten… Gelukkig kon een andere klant, die Engels bleek te spreken, ons helpen het telegram nog een keer te versturen.

Die avond kampeerden we ergens in de middle of nowhere, op een minicamping die vrijwel geheel verlaten was – tot er onverwachts, net toen onze tent stond, een buitenissig personage het grasveld kwam opgereden, gezeten op een bescheiden motor, nauwelijks meer dan een brommer, die bijkans bezweek onder het gewicht van een wanordelijke stapel tassen plus de niet-oncorpulente berijder zelf die wij algauw leerden kennen onder de naam Daniël. Een Franse vrachtwagenchauffeur, achter in de 20, en onderweg naar de Oekraïne waar hij familie wilde opzoeken. Oekraïne? Tjonge. Wij vonden Pólen al heel avontuurlijk… Met deze verrassende buurman dronken we wijn bij een kampvuurtje, later gevolgd door oer-Hollandse flesjes Grolsch op een terrasje. Daniel praatte luid en veel, kreeg steeds rodere wangen en grotere verhalen en eindigde met gezwam, ofwel een dronken lofzang op 'le champignon', de paddenstoel, de raketvormige schimmel die volgens hem het principe van alle leven vormde. We lachten ons suf om hem en rolden uiteindelijk in aangeschoten toestand ons bed in, waarbij het mijne bestond uit niet meer kaal, hard tentzeil. Te lamlendig om m’n luchtbedje op te blazen.


Toen we de volgende ochtend ons katterige hoofd naar buiten staken was Daniël al vertrokken. God weet hoe het de champignonman verder is vergaan richting Oekraïne. Wij pakten ons boeltje in en bereidden ons mentaal voor op een beladen dag. We gingen namelijk naar Oswiecim, een bescheiden Pools dorpje dat sinds de twaalfde eeuw een volstrekt anoniem bestaan had geleid en dat waarschijnlijk tot in lengte van dagen was blijven doen als er niet in 1940 de elitetroepen van de Schutzstaffel waren neergestreken gekleed in hun zwarte uniformen met dreigende bliksemschichten op hun schouder. Het waren SS’ers en ze namen hun eigen Germaanse naam mee: Auschwitz.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten