Noordzeeroute

3 – 7 juni 2021

Beweerd wordt dat het de mooiste fietsroute van Nederland is: de LF1 ofwel de Noordzeeroute. Van Den Helder tot Vlissingen, eindeloos slingeren langs zee, duinen en badplaatsjes, bijna 300 kilometer in totaal. Dat leek Frieswijk en d'n Helder - Wim voor vrienden - wel wat voor hun jaarlijkse fietstocht.

Donderdag

Belangrijkst is de keuze of je van noord naar zuid fietst, of juist andersom. Uiteraard laat je dat afhangen van de windrichting. In ons geval bleek de start vanuit Den Helder het meest gunstig. Dat wil zeggen, we hadden de wind de eerste dag dan tegen, maar daarna zou hij draaien naar noordwest en ons in theorie helemaal naar Zeeland blazen. Welgemoed stapten wij dus tegen elven op de trein naar Den Helder en vervoegden zich na een korte tour door de stad op het beginpunt van de route, bovenop de dijk. Gauw nog even een broodje terwijl we uitkeken op Texel en de frisse zeebries opsnoven. En toen, hup, op pad.

BAM! Als een vuistslag raakte de onzichtbare ploert ons vol in het gezicht. Meteen moesten we aan de bak. Vechtend voor iedere meter worstelden we ons de eerste kilometers door, rond de kop van Noord-Holland waar het plaatsje Huisduinen ligt, vroeger een eiland. Pas toen we bij Julianadorp de duinen binnen fietsten werd het ietsje beter, hoewel niet veel. De hele middag zouden we ongenadig de wind van voren krijgen van Moeder Natuur. En terwijl we voort beulden vlogen links en rechts recreanten op elektrische fietsen ons voorbij, wat tegen het zere been van Wim was die al sinds jaar en dag een uitgesproken haat-liefdeverhouding koestert met het elektrische gebeuren. Maar het is toch mooi dat bejaarden op deze manier lekker in beweging kunnen blijven? Ach ja, dat was ook wel zo.

Na 18 kilometer moesten we echt even uithijgen in Callantsoog. Daarna stoempten we door naar Petten, officieel Petten 4, want het dorp is al drie keer in de geschiedenis totaal verwoest: twee keer door de zee en één keer door Zee Germans, de Duitsers dus in 1943. Want iedereen heeft het wel atijd over de joden, maar die Duitsers waren óók geen lieverdjes hoor... (Aldus Hans Teeuwen.) Hier fietsten we weer omhoog, de dijk op. Want zoals iedereen waarschijnlijk nog wel weet van school vroeger, ligt bij Petten wat ze de ‘Hondsbossche Zeewering’ noemen ofwel een kunstmatig stuk dijk dat is aangelegd om een gapend gat in de duinen te dichten. Feitelijk zijn het drie dijken achter elkaar, poëtisch gedoopt ‘de waker’, ‘de slaper’ en ‘de dromer’. (‘Slaperdijken’ zijn reservedijken, Friesland heeft er ook veel van, de Slachtemarathon loopt er overheen (HIER).) En omdat deze zanddijken, daterend uit 1872, inmiddels net zo met gras en struiken zijn begroeid als natuurlijke duinen valt nauwelijks op dat ze door mensenhanden zijn gemaakt, afgezien van het feit dat ze strak en recht naast elkaar lopen, met een vaart ertussen.

Hondsbossche Zeewering

Het was het einde van de middag toen wij er overheen fietsten en omdat op wonderbaarlijke wijze de wind inmiddels begon te luwen werd het peddelen plots een stuk aangenamer. Ineens waren we in Groet, waar we boodschappen deden bij de plaatselijke Spar en vooral een hoop water insloegen.Want ja, natuurlijk gingen we - vrije jongens als we nou eenmaal zijn - weer wild kamperen. De kustroute met al dat strand en duin leek ons niet heel geschikt daarvoor, maar in het uitgestrekte bosgebied bij Bergen moest het wel lukken, zo dachten wij. 

Bos bij Bergen

En dat was ook zo. Eenmaal voorbij Groet reden we het bos in en vonden al snel een mooi plekje weg van de bewoonde wereld. Hangmat in de lucht, biertje erbij, even bijkomen. Daarna de tent opzetten en lekker eten. Traditioneel maakte Wim voor de eerste avond thuis altijd een heerlijke couscoussalade die diepgevroren meeging in zijn fietstas. De rest van de avond brachten we eveneens al hangend door, bijpratend over van alles en nog wat terwijl de zon moeite deed om onder te gaan. Wat niet meeviel zo in juni.

Kamp 1

Vrijdag 

Vroeg op na een heerlijke stille nacht. Koffie, ontbijtje, inpakken en wegwezen. Om half elf uur reden we weer. Verder door bos en duin en langs een aantal onwerkelijk grote zandduinen, tot wel 50 meter hoog; om zandstormen tegen te gaan, die vroeger de omgeving teisterden, zijn rond 1900 heel veel bomen aangeplant, vandaar het opvallend grote bos hier rond Bergen. Het weer was schitterend, warm en zonnig, en de wind bleek inderdaad gedraaid naar het noordwesten, zodat we hem grotendeels in rug hadden vandaag. Niets stond dan ook een heerlijk fietsdagje in de weg, of het moesten wijzelf zijn met onze zeurderige pijntjes in rug, achterwerk en knie. Zonder veel moeite trapten we naar Bergen aan Zee, Egmond, Castricum (waar we een welverdiende uitsmijter aten bij strandpaviljoen Zoomers) en Wijk aan Zee.

Even verderop, bij Velsen, wachtte ons een formidabele versperring: het Noordzeekanaal. Je kunt er overheen via de sluizen bij IJmuiden, heb ik ooit wel eens gedaan, een interessante ervaring omdat je dan helemaal langs het gigantische Hoogovensterrein fietst. Maar de LF1 leidde ons naar de kortste route, een veerboot die al lag te wachten en ons gratis en voor niets naar de overkant bracht.

Een paar kilometer verderop passeerden we bij Santpoort een imposante ruïne. Het bleek het kasteel van de heren van Brederode te zijn geweest, en het allereerste object in Nederland dat het predicaat Rijksmonument heeft gekregen. (Dat was in 1961. Inmiddels telt ons land meer dan 60.000 van zulke Rijksmonumenten.) Hier reden we het Nationale Park Zuid Kennemerland binnen en dat leek ons een prima plek voor een siësta tijdens deze warme, drukkende dag. Onze hangmatten gingen de boom in op een lommerrijk plekje op een heuvel. 

Later die middag reden we door naar Zandvoort en staken ten zuiden daarvan de Amsterdamse Waterleidingduinen over, een uitgestrekt duingebied (10 km lang, 5 km breed) dat al anderhalve eeuw wordt gebruikt voor zoetwaterwinning. Omdat het natuurlijke reservoir al lang is uitgeput, wordt hier rivierwater uit de Lek naartoe toegebracht dat in speciale infiltratiekanalen en -plassen op natuurlijke wijze wordt gezuiverd door het duinzand, een proces dat zo’n drie maanden duurt. Op die manier ontstaat twee derde van alle drinkwater van Amsterdam. Het is een fraai natuurgebied waar wel 1000 damherten rondlopen. Maar vanwege het open landschap - en ook wel vanwege de bordjes ‘Verboden toegang’ - achtten we het niet geschikt voor wild kamperen, dus fietsten we door tot er weer wat het bos opdoemde, bij Noordwijkerhout. Daar vonden we snel een plekje. Als eerste zetten we de tentjes op, want inmiddels was het gedaan met het mooie weer, de lucht zag er dreigend uit en er vielen wat spatjes. Toch zou het die avond droog blijven, pas ‘s nachts begonnen regenbuien te roffelen op onze tentjes.

Kamp 2

Zaterdag

De volgende dag was het bewolkt en koud. De regenjassen gingen ‘s ochtends aan en zouden die dag ook niet meer uit gaan. Enige voordeel, aldus Wim, was dat we op zo’n gure dag weinig te duchten zouden hebben van mooiweerfietsers op elektrische fietsen, wat inderdaad zou blijken te kloppen. Via Noordwijk en Katwijk koersten we richting Scheveningen. Toevallig stonden Christel en Wende dat weekend op de camping bij Duinrell, slechts een paar kilometer van onze route vandaan; we besloten langs te gaan om koffie te drinken, maar dat draaide uit op een sof; we mochten het terrein niet op, alleen met een dure dagkaart, dus bleef het bij een korte rendez-vous bij de ingang. Verkleumd stapten weer op.

Vlak voor Scheveningen lunchten we bij de watertoren van Den Haag, daarna reden we door langs de Scheveningse boulevard en haven naar de zuidkant van de stad waar we weer de duinen werden ingestuurd, richting Kijkduin. Het begon vermoeiend te worden, dat continu op en neer gaan, hoe kleinschalig de duinhellingen ook waren. Gelukkig hield het na een tijdje op en troffen we een lang, vlak fietspad bovenop de duinenrij dat ons grotendeels voorbij het Westland met al zijn kassen voerde, naar Hoek van Holland helemaal in het puntje.

Strand onder Kijkduin

 


Het Westland

Hier wachtte een nieuwe barrière: de Nieuwe Waterweg, de eind 19e eeuw uitgebaggerde levensader van wereldhaven Rotterdam. (Voor meer informatie over dit ontzagwekkende baggerproject, lees mijn boekje, HIER.) Aan de overzijde lag de Maasvlakte. Een voetgangerspontje kon ons naar de overkant brengen, hadden we gelezen, en we verheugden ons er enorm op om over die onbekende Maasvlakte te fietsen, toch wel een soort polderwonder. Maar eerst maar eens een lekker kopje koffie, zo hadden we besloten. Want we waren best gaar inmiddels.

Helaas. Dat hadden we dus gedacht. Dat stomme pontje bleek niet te varen op zaterdag. Ontzetting. Wat nu? Gauw de kaart erbij. De volgende oversteekmogelijkheid – ook een pont - bevond zich in Maassluis, 12 kilometer oostwaarts. Krijg het heen en weer zeg! Maar ja, er zat niets anders op, naar Maassluis dan maar. Goddank hadden we wind mee en konden we aardig doortrappen, over een saaie weg langs de spoorbaan. Maar we waren blij toen we eindelijk in Maassluis waren en onze murwe achterste konden laten rusten op een loungebank van een terrasje. Schielijk keek ik om me heen of ik iets herkende, want het gekke was dat hoewel ik nog nooit eerder in Maassluis was geweest, ik toch het gevoel had het stadje goed te kennen, en wel vanwege de boeken van Maarten ‘t Hart die ik van jongs af aan heb gelezen en die zich bijna zonder uitzondering afspelen in deze streng-christelijke enclave. Je kunt er tegenwoordig zelfs ‘Maarten ‘t Hart-stadswandelingen’ maken, gegidst door niemand minder dan zijn zus. Heb ik gelezen. In een boek van Maarten ’t Hart.

Hoe nu verder? We keken weer op de kaart. Die Maasvlakte konden we vergeten en ook het grote duingebied bij Oostvoorne – het mooiste duingebied van Nederland, schijnt - waar we hadden willen kamperen. Het stedelijke gebied dat we nu gingen doorkruisen bood minder perspectief. Even keken we nog naar campings, maar toen opperde Wim in een flits van genialiteit dat we natuurlijk ook een hotel konden nemen. En dat idee, het vooruitzicht van een warme douche en een goed bed, bleek onweerstaanbaar terwijl we daar moe en doorgewaaid zaten te wezen in ’t Hart City. We boekten het Bastionhotel in Brielle. Met nieuwe energie, mentaal helemaal opgekikkerd, stapten we weer op de fiets. Eerst de pont naar Rozenburg en toen nog 8 kilometer naar Brielle. Tegen de tijd dat we afstapten bij het hotel stond de teller op 83 kilometer, een respectabele dagafstand voor ouwe lullen als ons.

Heerlijk. Eerst even bijkomen met een biertje, daarna douchen, daarna dineren in het hotel (vegaburger versus kipsaté), daarna een beetje tv kijken en lezen en daarna wegzinken in een diepe slaap. Het voelde allemaal weldadig luxe en decadent na twee nachtjes basecamp in de Hollandse bushbush.

Kamp 3


Oude zeemanshuis in Brielle

Zondag

Gelukkig, de zon scheen weer. Na een prima ontbijt gingen we verkwikt op pad. Eerst namen we een kijkje in Brielle bij de kerk en het oude zeemanshuis, toen zetten we koers naar Rockanje, waar we de LF1 weer oppikten. Het was voortreffelijk fietsweer: zonnig, maar niet te warm, en de wind grotendeels weer in de rug. We staken het Haringvliet over en kwamen zo op eiland Goeree-Overflakkee, dat nog steeds bij provincie Zuid-Holland hoort. Pas toen we via de Brouwersdam het Grevelingenmeer overstaken en op Schouwen-Duiveland kwamen, bevonden we ons op Zeeuwse bodem. (Niet dat je ergens een bordje of zo zag, daar zijn die Zeeuwen kennelijk te zuinig voor.) Die Brouwersdam was trouwens afgeladen met campers, zagen we. Aan het eind passeerden we de plek waar in juni normaal gesproken Concert At Sea wordt gehouden, het jaarlijkse feestje van Bløf, maar ja, vanwege corona ging het evenement opnieuw niet door.

Goedereede

Rond vieren waren we in Renesse. Tijd voor een broodje. Renesse is berucht vanwege de vele feestende jongeren in de zomer, maar nu waren die er nog niet en werden de terrassen bezet door senioren. We streken neer op een rustig terras tegenover de Jacobuskerk en deden ons tegoed aan een broodje zalm voor Wim en een zeewierburger met Zeeuwse kroepoek - van Zeeuwse garnalen dus - voor mij. Het smaakte fantastisch. En ook hier, zoals overal elders, was de bediening weer uiterst vriendelijk en voorkomend. Je kon merken dat de horeca – na een lang en donker coronajaar – ontzettend blij was weer uit de startblokken te kunnen.

Inmiddels hadden we, voor wat betreft overnachten, ons oog laten vallen op de Kop van Schouwen, het gebied onder Renesse. Hier moest zich het grootste bos van Zeeland bevinden, de precies een eeuw geleden aangelegde Boswachterij Westerschouwen met een combinatie van naald- en loofbos. Eerst fietsten we naar dubbeldorp Burgh-Haamstede via een prachtig fietspad door een savanne-achtig natuurgebied. Daar sloegen we weer de bekende vijf liter water en één liter bier in. En met die vitale, eerste levensvoorzieningen weggestopt tussen de bagage zetten we koers naar het bos en sloegen het eerste het beste voetpad in, dat dieper en dieper de wildernis in voerde tot we het gevoel hadden dat we the heart of darkness wel zo’n beetje hadden bereikt. We stapten af. Het was doodstil. Af en toe hoorde je een vogel, in de verte het ruisen van de zee, verder niets. Een prima plek.

Voor de laatste keer de tent opzetten, een instantmaaltijd eten uit Wim’s voorraad en zacht wiegend in de hangmat de avond over ons heen laten vallen, genietend van de rust en de stilte. Morgen alweer wachtte de reis terug naar huis.

 

Kamp 4

Maandag

Dat laatste zou echter nog spannend worden. We moesten nog 50 kilometer fietsen naar Vlissingen, het eindpunt van de route. Daar konden we op de trein naar huis stappen. Wat we echter pas op het laatste moment ontdekten, was dat fietsen alleen buiten de spits mee mochten, dus voor vieren. Dat betekende dat wij uiterlijk de trein van 13:21 moesten hebben. Gevolg was dat we de laatste dag nog flink moesten doorrijden om op tijd te zijn. 

Oosterscheldekering

Eerst over de Oosterscheldekering, ook zo’n polderwonder, naar het volgende brok Zeeland, te weten Walcheren, en toen verder via de kust. Alleen in Domburg permitteerden we ons een korte pauze om een cappuccino te drinken. Daarna vlogen we verder langs Westkapelle, Zoutelande en Dishoek tot we de skyline van Vlissingen boven de duinen zagen opdoemen. Niet veel later reden we over de boulevard richting station. Om 13:10 liepen we het perron op van het bescheiden kopstationnetje. Gered! 

Vlissingen

Een kleine drie uur later - na een overstap in Rotterdam - stapten we uit in Utrecht. De zoveelste legendarische fietstocht kwam aldus ten einde. Alles was op rolletjes verlopen. Behalve een middag tegenwind en één frisse zaterdag hadden we uitstekend fietsweer getroffen en daardoor zonder veel moeite de 300 kilometer kunnen overbruggen van de Noordzeeroute. En inderdaad was het een buitengewoon mooie route: die smalle strook van vijf kilometer langs de kust toonde Nederland op z’n best, dat konden we nu beamen. Dus ja, wat moeten we hierna nog, na dit hoogtepunt in het vaderlandse fietsgebeuren?  Daar gaan we maar eens een jaartje over nadenken.

2 opmerkingen: