West-Duitsland

Augustus 1988

Stralend weer was het die eerste dag – met de nadruk op stralend. Terwijl wij urenlang langs de grote rivieren naar het oosten fietsten, werden onze bleke studentenhuidjes danig geroosterd.


Aan het eind van de middag staken we voorbij Nijmegen de grens over en reden West-Duitsland binnen. We hadden al een aardig eind gefietst en de bedoeling was snel een camping te zoeken, maar die bleek nog een verrot eind weg, in Kalkar, dus er zat niets anders op dan met zware benen en gloeiende hoofden door te stampen. Op de valreep kreeg ik ook nog een lekke band, dus moest in de berm van de weg alle bagage eraf en mijn fiets op de kop zodat ik het verdammtes loch kon plakken. 
 
Eindelijk, na 113 kilometer, bereikten we de camping, onder de rook van de kerncentrale van Kalkar die in 1988 nog volop in bedrijf was (tegenwoordig is het een pretpark). Nou, een beetje energie konden we wel gebruiken. We waren helemaal kapot. Eerst stortten we neer op een matje op de grond, daarna sleepten we ons naar de douche waar ik – zo herinner ik me – een kwartier of zo op de grond zat en de stralen over me heen liet komen voor ik weer een beetje mans was. Toen koken en gauw naar bed, in het tentje dat vanaf nu ons tweede huis zou worden.

De volgende ochtend was het weer omgeslagen. Het zag er grijs en regenachtig uit nu, en zo zou het de komende week ook blijven. Voor onze verbrande lijven kwam dat niet slecht uit, eerlijk gezegd, en ook verder lieten we ons humeur er niet door verpesten, we fietsten een beetje tussen de buien door en als het echt moest gingen de regenpakken aan. De eerste paar dagen deden we – nog bijkomend van die veel te zware startdag – een beetje rustig aan: 56 km, 48 km, een rustdag in Krefeld. Al die tijd fietsten we geleidelijk omhoog de Duitse hoogvlakte op, maar op dag 6 zeilden we aan het eind van de dag via een spectaculaire afdaling langs verlaten landweggetjes weer naar beneden en kwamen terug bij de Rijn, bij Remagen. Voor de Amerikanen was dit in 1945 de poort naar Duitsland, want hier lag de enige brug over de Rijn - de oude Ludendorf-spoorbrug - die niet was verwoest; in dit historische voetspoor steken wij ook de Rijn over, zij het via een moderne brug, want de oude spoorbrug stortte destijds na duizenden stampende soldatenlaarzen tien dagen later alsnog in.


De Loreley

Die Rijn werd nu onze gids. Een week lang fietsten we langs de oevers van de rivier, langs wijngaarden, kastelen, heuvels en bezienswaardigheden als de Loreley en Deutsches Eck, de plek bij Koblenz waar Rijn en Moezel samenkomen onder toeziend oog van een reusachtig standbeeld van keizer Willem de eerste. (In 1988 stond op de sokkel trouwens alleen een vlaggenmast, het beeld zelf was vernield in de oorlog en werd pas in 1993 herplaatst.) We namen een rustdagje in Koblenz en namen een kijkje in Festung Ehrenbreitstein, hoog boven het water en bereikbaar via een kabelbaan over de Moezel. 



Deutsches Eck

Daarna vervolgden we onze reis verder langs de Rijn tot we ter hoogte van Heidelberg linksaf sloegen en onze route voortzetten langs een andere rivier, de Neckar. Hier kregen we voor het eerst met serieuze heuvels te maken. Met mijn 10 versnellingen – eigenlijk 9, want de lichtste werkte niet – trapte ik mezelf helemaal het apelazarus, fietsend ‘op de macht’ zoals mijn grote idool Bernard Hinault dat had gedaan – en net als Bernard Hinault destijds vernaggelde ik daarmee mijn knie, want ik heb daar bij de Neckar knieklachten opgelopen die nooit meer zijn overgegaan. Beloning van al dat gestoemp waren natuurlijk de afdalingen, waar ik me zonder enige vrees instortte, consequent weigerend om te remmen, dit ondanks het feit dat mijn stuur boven de 50 vreselijk begon te trillen. Tijdens een recordafdaling op een slingerende weg door het bos haalde ik liefst 64 kilometer per uur en ik herinner me dat ik gedurende die vrije-val-partij zelfs auto’s links inhaalde – levensgevaarlijk natuurlijk, en ik zou dat tegenwoordig nooit meer doen, ook niet meer durven trouwens.

Ondertussen was het weer aanmerkelijk verbeterd. Die eerste regenweek lag alweer ver achter ons en we troffen vanaf nu alleen nog maar zonnige dagen, met hooguit een pittig onweersbuitje af en toe. Vanaf nu zou de temperatuur in oostwaartse richting crescendo verlopen, met zelfs tropische hitte in Boedapest. Maar dat laatste wisten we natuurlijk nog niet. Nee, Boedapest leek nog steeds erg ver weg, al waren we nu een week of twee onderweg en begonnen we er lekker in te komen. We hadden zo’n beetje de leukste fase van de reis bereikt, de middelste fase waarin je het gevoel hebt al lang van huis te zijn, maar tezelfdertijd het einde nog lang niet in zicht lijkt, zodat onderweg zijn nu echt je leven is geworden en het voor altijd lijkt te kunnen doorgaan. De benen waren getraind, de lichamen gewend en gebruind, het ritueel van kamp maken ’s avonds en weer afbreken 's ochtends geëvolueerd tot een perfect gesynchroniseerde dans voor twee. 



Meestal kookte N. ‘s avonds, terwijl ik ons dagboek bijwerkte of alvast de route voor morgen uitstippelde, één van mijn grote hobby's. Nadat we bij Heidelberg van mijn beginkaart waren afgereden (schaal 1 op 250.000, niet echt geschikt) kocht ik Duitse fietskaarten van 1 op 100.000 die prima voldeden. ‘s Avonds speelden we ‘kniffel’ (Duits voor yahtzee) of we lazen wat, voor zover we de ogen openhielden, want fietsen maakte vermoeid en meestal gingen we vroeg slapen. Aan borrelen deden we niet. Een keer zagen we ons genoodzaakt een jeugdherberg op te zoeken, in Heilbronn. Dat was eens maar nooit meer: strenge beheerder, gescheiden slapen, om half tien lichten uit. Nee, dan liever de vrijheid van het kamperen.

Kortom, ik genoot enorm. Enige minpuntje bleef die veel te tengere Raleigh. Los van lekke banden en derailleurproblemen kreeg ik steeds slagen in mijn achterwiel, dus een paar keer moest ik op zoek naar een fietsenmaker. Maar goed, hij reed nog steeds.

Na tweeëneenhalve week pikten we bij Ingolstadt (met d/t) de Donau op, met bijna 3000 kilometer de langste rivier van Europa. Hier troffen we tot onze verrassing een heuse fietsroute, de Donau Rad Weg. Tegenwoordig is dat een van de drukste en populairste fietsroutes van Europa, met boekjes en gps-routes enzovoorts, maar in 1988 stond deze nog in de kinderschoenen (hij bestaat sinds 1984) en werd hij minimaal bewegwijzerd en ook minimaal gebruikt – slechts af en toe kwamen we andere fietsers tegen. De Donau Rad Weg volgde meestal kleine wegen, soms niet meer dan graspaden over de oeverdijk, en over het algemeen was het een mooie, rustige route, al moest je af en toe erg zoeken naar de juiste weg en blééf je het water oversteken (in totaal bijna 20 keer tot Wenen).

De Donau Rad Weg

Omdat het terrein zo plat als een dubbeltje was, begonnen we ineens flink op te schieten. 90 km, 101 km 105 km, 116 km… We passeerden Regensburg, Deggendorf, Passau, ja met reuzensprongen naderden we Budapest en het was in deze fase van onze reis dat we serieus begonnen te geloven dat het einddoel haalbaar was. Gewoon deze rivier blijven volgen, steeds dieper Europa in, en er kon niets misgaan toch?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten