De gebarsten ketel

Autobiografische notitie

Augustus 2008

Onlangs, in Amsterdam, op het wekelijkse marktje op het Spui, trof ik tussen de usual suspects van het tweedehands boekengebeuren plots de eerste druk van Jeroen Brouwers’ ‘Winterlicht’, met z’n omslag van Van Gogh opvlammend tussen de versleten ruggen. En hoewel ik geen bibliofiel ben, sloeg m’n hart even sneller. Lang gezocht, deze eerste druk. Of beter gezegd: lang op gewacht. Ik zoek namelijk geen boeken, ik hoop dat ik ze toevallig  tegenkom als ik een boekenwinkel of boekenmarkt bezoek, en als ik ze niet tegenkom is het ook prima, want dan blijft er nog iets over om volgende keer tegen te komen. Een verzamelaar is iemand die iets niet heeft, hoorde ik eens zeggen. Op slag begreep ik het wezen van verzamelen. Verzamelen draait niet om de verzameling, maar om de verzamelaar. Verzamelingen kunnen af zijn, compleet, finito, een verzamelaar daarentegen is nooit klaar: die verzamelt wel weer iets anders. Ik heb dus geen haast verzamelingen compleet te maken en wacht geduldig tot het lot mij een boek zomaar toeschuift, zoals nu deze eerste druk van ‘Winterlicht’. Bij De Slegte in Utrecht heb ik al een tijdje eentje op de plank zien staan– echter zonder het omslag, het korenveld met kraaien van Van Gogh dat beschreven wordt in het boek en zo meesterlijk de essentie van het verhaal lijkt uit te dragen, het gevoel van haast, van paniek, van vergankelijkheid en doodsangst. En zonder dat mooie omslag hoefde ik het boek niet. De roman op zich bezat ik namelijk al, in herdruk, zo’n goedkope flutpocket met een lelijke voorkant. Maar nu was er dit complete, bekafte exemplaar: voor acht euro kocht ik het en voelde even, een moment, puur verzamelaarsgeluk.


Thuis haalde ik het oude exemplaar uit de kast. Het was inmiddels flink beduimeld geraakt. Ik keek voor in het boek en zag de getallen ‘20’ en ‘22’ staan, in potlood – neerslag van een oude gewoonte, reeds lang verlaten, om in ieder gelezen boek aan te geven op welke leeftijd ik het las. ‘Winterlicht’ was dus in ieder geval tweemaal van A tot Z door mij geconsumeerd, maar daarnaast zeker ook nog een paar keer in gedeeltes. Het was destijds mijn lievelingsboek. Destijds, dat is: eind jaren tachtig, begin jaren negentig, zeg maar tussen mijn jaren ‘20’ en ‘25’, een levensperiode waarin ik veel met literatuur ‘bezig was’ en Brouwers mijn schrijversheld was van wie ik alles las en herlas. Hij inspireerde mij zelf te schrijven. Écht te schrijven. ‘Winterlicht’ bracht mij ertoe te gaan zitten om een roman te schrijven, om er vrij voor te nemen en van 9 tot 5 te schrijven, dag in dag uit, vijf maanden lang. Zonder die serieuze aanpak, iets heel anders dus dan ’s avonds verhaaltjes schrijven terwijl je een fles wijn leegdrinkt, was mijn roman er nooit gekomen, dat staat wel vast. Of dat een gemis voor de wereld zou zijn geweest, zoals het ontbreken van penicilline, de micro-chip of Marilyn Monroe, is natuurlijk zeer de vraag. Zelfs is het de vraag of het een gemis voor mijn eigen leven zou zijn geweest. Het is echter gegaan zoals het is gegaan, en ontkend kan niet worden dat ‘Winterlicht’ een sturende invloed heeft gehad op mijn leven, hetwelk beslist anders was verlopen indien ik het boek met het korenveld en de kraaien nooit had ontdekt en gelezen. Voldoende rechtvaardiging, derhalve, voor de verder totaal overbodige aanschaf van een eerste druk.

Waarover ‘gaat’ ‘Winterlicht’ eigenlijk? In het boek wordt het verhaal verteld van een beginnende schrijver die, in dienst van een uitgeverij, toegezonden manuscripten moet beoordelen, een taak die hem zwaar de neus uitkomt omdat hij niets dan tinnef krijgt te lezen. Als hij dan eindelijk, voor één keer, een acceptabel manuscript onder ogen krijgt, blijkt dit niet van de hand van een veelbelovende debutant, maar van een oude, zieke man die al een enorm oeuvre heeft uitgegeven, tientallen en tientallen boeken die stuk voor stuk onopgemerkt zijn gebleven. Over hun contact gaat ‘Winterlicht’. De oude schrijver, Jacob Voorlandt, belichaamt de grootste vrees van de hoofdpersoon, namelijk: niets te bereiken. Dat ‘voorland’ jaagt hem doodsangst aan. De crux van de roman, de kern, ‘het thema’ zo je wilt, wordt uitgedrukt in deze ene magistrale volzin:
Ik kan mij niet verzoenen met mijn leven, dat nutteloos is (‘een lichtflits tussen twee eeuwigheden duisternis’) als er geen doel aan wordt gegeven, welk doel geen ander kan zijn dan het onvergeetbaar maken van mijzelf.
Het is een schok voor de hoofdpersoon om te ontdekken dat zelfs iemand die zijn hele leven keihard als schrijver werkt uiteindelijk totaal onbekend kan blijven. Niettemin inspireert deze Voorlandt hem om écht schrijver te worden, wat in zijn geval betekent dat hij zijn uitgeefwerk opgeeft en in plaats daarvan voltijds, met alle inzet gaat schrijven. In die zin is ‘Winterlicht’ ook een poëticaal boek, zoals dat heet: het verwoordt heel duidelijk de poëtica van de auteur ofwel diens literaire opvattingen. Ik ken geen ander werk uit de Nederlandse letterkunde waarin zo indringend de roeping van het schrijverschap wordt beschreven.

‘Winterlicht’ stamt uit 1984. Tien jaar later schreef ik zelf een roman, getiteld ‘Vlucht’. Het verhaal gaat over vier studenten Nederlands die allen schrijver willen worden, ze raken bevriend met elkaar en richten een literair genootschap op, maar na vier studiejaren spat hun vriendschap uiteen tijdens een broeierige zomeravond, wanneer het genootschap bijeen is om een boek te bespreken. Dat boek is –natuurlijk, hoe kan het ook anders- ‘Winterlicht’. De vrienden verwijten elkaar te laf te zijn geweest om écht te kiezen voor het schrijverschap, ze krijgen ruzie, er wordt geslagen en het verhaal eindigt dramatisch. Dat alles zoog ik uit mijn duim, al zaten er wel degelijk ‘autobiografische elementen’ in, zoals men dat noemt. Ik schreef dit boek van september 1993 tot februari 1994, maar voltooide het pas een jaar later toen ik de tekst nog eens twee maanden onder handen nam, in april en mei 1995. De data staan achter in het boek, anders zou ik het niet meer hebben geweten. Die hele periode is in mijn geheugen een soort waas geworden. Ik herinner mij gevoelens van opwinding, verbetenheid, twijfel. Ik herinner mij teveel koffie en sigaretten, niet kunnen ontspannen, fysieke uitputting. En ik herinner mij hoe moeizaam, hoe ontzettend moeizaam het schrijven verliep. Ik hoorde tot het type schrijver, nog steeds trouwens, dat een zin minstens twintig keer moet opschrijven en uitgummen voor er iets staat dat voor lief kan worden genomen. Schrijven is moeilijk. Er zit iets in je hoofd, een beeld, een idee, een situatie, maar het lukt slechts met een zeldenheid grenzend aan nooit om precies dát op papier te krijgen – het wordt altijd anders, altijd minder. Over die onmogelijkheid, en de wanhoop die het teweeg kan brengen, heeft Brouwers veel geschreven, maar het is Flaubert –zelf ook een obsessief scherpslijper- die het fenomeen het fraaist onder woorden heeft gebracht, in ‘Madame Bovary’:
Het woord van de mens is als een gebarsten ketel waarop je een wijsje tromt dat nog net een beer aan het dansen krijgt, terwijl je de sterren zou willen ontroeren.
Tegen de tijd dat de eerste, voorlopige versie klaar was, had ik er even helemaal genoeg van. Pas een jaar later kon ik mijzelf ertoe zetten ‘Vlucht’ af te maken.

Goed, dan heb je dus een boek geschreven. Vervolgens ‘moet’ je er iets mee – dat zegt iedereen tegen je. Ik heb er het volgende mee gedaan: ik heb vijf exemplaren in vijf grote enveloppen gedaan en die vijf enveloppen met een briefje erbij naar de vijf bekendste literaire uitgeverijen in Amsterdam gestuurd. Vervolgens heb ik –over een periode van een jaar- die vijf enveloppen weer retour gekregen met een afwijzingsbrief. Ik had niet anders verwacht. Wie als debutant een roman gepubliceerd wil krijgen kan dat op verschillende manieren aanpakken, maar het domweg opsturen van een manuscript is een kansloze methode – iedere lezer van ‘Winterlicht’ kan dat beamen. Het kon me echter niet schelen. Ik was niet werkelijk geïnteresseerd in de publicatie van ‘Vlucht’, om twee redenen. Ten eerste vond ik het boek niet goed genoeg, het was bij lange na niet geworden wat mij voor ogen had gestaan. Ten tweede zou het betekenen dat ik publiekelijk werd gelanceerd als ‘schrijver’ en verwachtingen waar moest maken, bijvoorbeeld door een opvolger te schrijven, iets waar ik op dat moment niet aan moest denken. In die tijd zei ik tegen iedereen dat het mij erom ging een boek te schrijven, niet om het uit te geven, laat staan om er geld mee te verdienen of beroemd mee te worden. Niemand geloofde dat, volgens mij. Toch was het de waarheid, en dat weet ik tegenwoordig, ruim tien jaar later, zelfs nog beter dan destijds. Het leek wel alsof ik met 'Vlucht' helemaal was leegelopen. In de jaren daarna heb ik nog drie pogingen gedaan een roman te schrijven:
-          een thriller over een paar oud-studenten die de minister van Onderwijs ontvoeren
-          een psychologisch drama over een man die de zelfmoord van een huisgenoot onderzoekt (werktitel ‘Melancholia’)
-          een caleidoscopisch verhaal over één dag uit het leven van vijf mannen die allemaal met elkaar verbonden zijn via dezelfde vrouw.
Vroeger of later strandden aanzetten als deze. Ik begon eraan in tijden van verveling en rusteloosheid, wanneer ik verlangde naar zingeving en bijna heimwee kon krijgen naar de monomanie van mijn ‘Vlucht’-maanden, ik voelde me dan verplicht ‘iets nuttigs’ te doen met mijn tijd en ook met mijn talent, vanuit het calvinistische adagium dat een mens het aan zichzelf verplicht is zijn talent ten volle te ontplooien. En schrijven was mijn talent, besefte ik. Maar ik ben gewoon geen schrijver. Ik heb er onvoldoende geduld voor, onvoldoende inspiratie, onvoldoende ambitie. Zoals ik met het klimmen der jaren steeds minder fut heb om fictie te lezen, verzonnen verhaaltjes, zo boeit het me ook steeds minder om zelf zo'n verhaaltje te verzinnen. Als ik terugkijk op alles wat ik de afgelopen jaren heb geschreven zijn er twee projecten die ik echt met heel veel plezier heb gedaan: het satirische tijdschriftje bij het UWV (samen met Marcel) en m’n eigen weblog. Korte stukjes, voor een bekend publiek, over m’n eigen ervaringen – dat is wat me inspireert. Voor lange-termijn-projecten ben ik te ongeduldig. Erger nog, ik word er ongelukkig van. Zo simpel is het.


Tot zover deze gedachten naar aanleiding van de aanschaf van ‘Winterlicht’. Het wordt tijd het boek in de kast te zetten bij de collectie Brouwers, bijna een meter breed inmiddels, maar nog lang niet compleet. En ‘Vlucht’ gaat terug naar de collectie Frieswijk. Een verzameling van slechts twee centimeter, maar wel helemaal af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten