Gurung Rinjani

Maandag 17 oktober
Multatuli noemde Indonesië ‘gordel van smaragd’. ‘Gordel van vuur’ had ook gekund, want in feite bestaat Indonesië uit een lint van vulkanische eilanden. Geen wonder dat het land zo vruchtbaar is met al die vulkanische grond.

Maar overvloedig zon en overvloedig regen helpen natuurlijk ook. Ze oogsten 3x per jaar hier. Rijst wordt het meest verbouwd en je treft de rijstvelden in ieder denkbaar stadium aan: als hoog opgeschoten grasachtige groene planten, als kleine sprietjes in het water, als enkel een waterplas of als een kleiïge akker waar de boer een gemotoriseerde handploeg als een grasmaaier doorheen duwt. Alleen velden kant en klare nasi goreng ontbreken...


Maar terug naar die vulkanen. Lombok ‘heeft’ de Gurung Rinjani, overal zichtbaar vanuit het verder bescheiden eilandje dat Lombok is (provincie Gelderland). We hebben ons samen met een Frans stel en drie jongens uit Zweden laten strikken door trekkingbureau Hardy Krüger voor een driedaagse trektocht naar de top. Startpunt is Senaru, op 700 meter hoogte. De eerste dag voert omhoog, omhoog, alleen maar omhoog. Soms langs een pad, soms over rotsblokken of zandhellingen die beklauterd moeten worden. Gelukkig voert de route door het bos, dus in de schaduw, maar het blijft moordend warm en zwaar en we zweten ons een ongeluk. Acht uur na vertrek houden we halt voor de nacht, bij Pos 3. Op mijn horloge zie ik dat we op 2400 meter hoogte zitten. We hebben dus in één dag 1700 hoogtemeters geklommen, dat is absurd veel. Terwijl wij het uitzicht bewonderen zetten de porters onze tenten op en bereiden het eten. Bij Hardy Krüger krijg je iedere dag bananenpannekoek als ontbijt, ’s middags noedelsoep en ‘s avonds nasi goreng. Maar het smaakt prima en het is ongelooflijk hoe snel de porters alles bereiden op een simpel houtvuurtje, wapperend in de wind. Om zeven uur liggen we al in de tent, want het waait hard en het is steenkoud. De tent klappert de oren van je kop en de matjes en slaapzakken zijn Krügerdun, dus het wordt een moeizaam nachtje.



De tweede dag start met bananenpannekoek en slappe thee. Geen koffie. (Verdorie, waarom heb ik niet m’n eigen koffie meegenomen?) We klimmen verder, naar de rand van de krater, op 2600 meter hoogte. In deze krater bevindt zich een meer en een nieuwe vulkaan, Baby Rinjani, die twee jaar geleden nog is uitgebarsten. Mooi uitzicht over het meer, en als je de andere kant opkijkt zie je de zee liggen en de Gili’s, wier tropische verukkelijkheden zich op een andere planeet lijken te bevinden vergeleken met de boomloze wereld van rots en stof waarin we ons nu bevinden. Maar ook Rinjani heeft zo z’n verpozingen. We dalen namelijk af naar het meer, op 2000 meter, en bezoeken dan de hete bronnen die zich hier vinden. De eerste bevindt zich op de plek waar het water uit de rots stroomt en doet z’n naam eer aan: het water is nauwelijks te harden, zo verschrikkelijk heet is het. De tweede bevindt zich iets stroomafwaarts en is precies goed van temperatuur. Heerlijk om in de warme poel te badderen en alle stof en zweet weg te spoelen. Helaas spoelt het niet de hoofdpijn weg die veroorzaakt wordt door caffeïnegebrek.

Tja, en daarna moeten we weer omhoog, terug naar de kraterrand, een hoop klettern en klautern, want Christel en ik (de rest is al vooruit) pikken een Duits meisje op dat totaal kaputt is. Na een paar minuten hebben we het al door: een prinsesje. Klaagt over kapotte nagels, haar vieze broek, stof in haar longen. Maar haar uitputting is oprecht. Huilend en hyperventilerend zoekt ze haar weg, rustend na elke tien passen, gecoacht door ons en haar gids. Maar ze komt boven, zoals je altijd boven komt. En daar, op 2600 meter hoogte, in het midden van nergens, wacht een bijzondere verrassing: koud bier. Vanaf de andere kant omhoog gebracht door een plaatselijke entrepreneur die er kennelijk kroepoek in ziet om –voor een paar roepies winst- zes uur naar boven te sjouwen met een doos Bintang en een doos cola op z’n rug. De flessen vinden gretig aftrek voor € 5 per stuk. Het is heerlijk hoor, hou me ten goede, wij hebben dankbaar meegedaan, maar het is zo’n moment waarop je je realiseert hoe enorm de kloof is tussen toeristen die moeiteloos een paar peperdure biertjes afnemen en porters die dezelfde € 5 misschien per dag verdienen met al hun beulswerk, verricht op slippers, met weinig anders aan dan een sarong tegen de kou. En dan nog vrolijk blijven en grappen maken. Dát is hartverwarmend om mee te maken.




Opnieuw erg koud, daar op die rand. Half zeven gaan we ter slaapzak. In iets dikkere exemplaren ditmaal, maar wel in een enkeldakstentje waarvan de rits maar half sluit. Maar who cares, we moeten er toch om 2:30 weer uit. De top ligt nog 1100 meter hoger en het is drie uur klimmen, dus als je er vóór zonsopkomst wilt zijn moet je uiterlijk 3:00 vertrekken. Dus... Wie schetst mijn verbazing als ik om 3:15 de tent verlaat voor een sanitaire stop en ontdek dat het hele kamp nog in diepe rust is. Waait het misschien te hard? Gaan we niet? Maar nee...als ik ingespannen kijk zie ik halverwege de eerste helling lichtjes branden, de hoofdlampjes van een andere groep. Verd--- Op dat moment komt er een Zweed de tent uit en we overleggen even, waarna ik besluit onze gids te wekken. Guide! Are we going? Twee slaperige hoofden van twee gidsen kijken me aan. What time is it? Half past three. Okay, we go. Gauw wordt iedereen wakker gemaakt en zo beginnen we overhaast aan een loeizware nachtklim, zonder eten of drinken of wat ook.


Misschien dat het daardoor komt, maar Christel heeft het vanaf het begin moeilijk. De eerste helling is ook erg lastig: het ‘pad’ bestaat uit een soort geul vol los zand waarin je steeds wegglijdt, heel vermoeiend. Halverwege besluit Christel terug te keren. Ze merkt dat ze geen power heeft vandaag en zonder dat lukt het niet. Het is een lastige beslissing en er vloeit een traantje, want we doen altijd alles samen, maar na een stevige knuffel, daar in het donker, op de flank van Rinjani, scheiden zich onze wegen. Ik ga alleen verder en bereik na een kwartiertje de bergrug, waar de gids kleumend staat te wachten. My wife turned back, zeg ik, let’s move on. Meteen zet ik de pas erin, om na vijf minuten te ontdekken dat ik hem al afgeschud hebt.


En nu blijkt het genot van een topconditie. Al zes jaar lang train ik drie tot vier keer per week, maar in het dagelijks leven heb je eigenlijk zelden ergens conditie voor nodig, behalve voor het trainen zelf dan, of voor een sprintje door Hoog Catharijne om de trein van 6:58 te halen. Maar op Rinjani komt het uitstekend van pas. Met hartslag 140, licht hijgend, loop ik als in een lange duurloop de berg op en passeer iedereen, inclusief de groep die drie kwartier eerder is gestart. Ik kom in een ongelooflijke flow en voel totaal geen vermoeidheid. De Zweden zijn de laatste die ik ontmoet. We praten even en dan ga ik verder. Ik ben nu op de laatste helling gekomen, de helling naar de top zelf, en het terrein is hier verschrikkelijk: losse kiezel waarin je onherroepelijk terugglijdt, twee passen omhoog, één naar beneden, af en toe moet je op handen en voeten kruipen. Ondertussen is de wind enorm gaan bulderen en ik moet oppassen niet van de helling -die soms maar twee tot drie meter breed is- afgeblazen te worden richting sudden death. M’n flow verflauwt. Ik bereik een kleine rots waar ik tegenaan leun en kijk op mijn horloge: kwart voor 6. Hoogte: 3400 meter. Nog 300 meter te gaan, zeker drie kwartier. Als ik naar de top kijk, die wonderlijk dichtbij lijkt, zie ik hoe deze gewikkeld raakt in wolkslierten. Ik besluit terug te keren. Het is te gevaarlijk. De wind beukt hier al op mijn kop, laat staan daarboven. En ik zie toch niks in de mist. Ik maak een foto en een filmpje en glij dan voorzichtig terug naar beneden door de kiezel.




Een paar honderd meter lager, schuilend achter een rots, tref ik de Zweden en de gids al koekjes etend aan. Samen dalen we af terwijl de zon opkomt. Vanaf deze hoogte is het uitzicht over de krater prachtig en ik betrap mezelf erop dat ik aan Christel denk en het jammer vindt dat zij dit mist. Gelukkig hebben we de foto’s nog.



Na een stevig ontbijt met bananenpannekoek én een egg-sandwich (zozo Hardy!) begint de grote afdaling naar Sembalu die zo’n vijf uur duurt (inclusief lunch), over open terrein waar de zon ons genadeloos weet te vinden. Vandaar brengt een pick-up-truck ons allemaal terug naar Senaru, een laadbak vol vuiligheid, vermoeidheid en verbrandheid. Zoals gezegd: de verhalen over Rinjani waren beslist niet overdreven. Christel en ik hebben aardig wat trekkings gemaakt, maar dit was met stip de zwaarste. Maar ja, we moesten en zouden een vulkaan zien.


----------------------------------------------------------------------------------


Hier het punt waar ik ben omgekeerd. Eerst zie je waar ik vandaan kom en dan waar ik nog heen moet. Wat had jij gedaan?

3 opmerkingen:

  1. En wij waren van de 10-daagse rondreis al doodmoe! Respect voor wat jullie allemaal ondernemen. Kijk uit naar alle foto's als jullie weer thuis zijn.Heel veel groetjes en xxxx P& M (die jullie echt wel missen!)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi verhaal man! En voor jou en vrouw: respect hoor! Jullie zoeken grenzen op, weten waar de grens is bereikt en gaan niet over grenzen heen. En met het brommeren zit het waarschijnlijk ook wel snor(fiets?). Dikke kus van ons, Emmi & Marcel

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Heeeejj hallo! Wauw wat een verhalen weer! We beginnen steeds meer benieuwd te worden naar de vast prachtige foto's. Jullie laatste tocht is er volgens mij 1tje om nooit meer te vergeten!

    Blijf nog even genieten van al het moois wat nog op jullie pad komt.

    Dikke zoenen van ons alledrie!

    BeantwoordenVerwijderen