De weg naar Bali

Dinsdag 11 oktober


Reizen bestaat toch wel erg vaak uit…reizen. Die tautologie gaat regelmatig door m’n hoofd als ik weer eens in een hobbelbus zit. Reizen is geen vakantie.

Het is hard werken, soms. Christel en ik gebruiken doorgaans lokaal openbaar vervoer en dat is niet altijd de snelste manier, noch de meest confortabele, maar beslist de interessantste. Goedkoop en tegelijkertijd onbetaalbaar. Is het niet fantastisch om in een busje vol Indonesiërs te zitten die allemaal een gesprekje willen aanknopen met die rare lui uit Belanda, in slecht Engels, half Engels, geen Engels? Of een aubade te krijgen, waarschijnlijk zeer poëtisch maar helaas onverstaanbaar, van een jongeman met een gitaar in het gangpad? (Ze hebben hier trouwens de gewoonte om straatartiesten meteen geld toe te stoppen, al na het eerste akkoord, om er maar vanaf te zijn waarschijnlijk...)   Of dan die oude man die ineens opstond en in keurig, ouderwets Nederlands een gesprekje begon, waarbij hij trots vertelde dat hij in 1926 was geboren, om na een beleefd ‘goedenmiddag’ kwiek de bus uit te stappen. Geboren in 1926, dan was hij nu...85! Dat hadden we hem niet gegeven! Hooguit 79. En dat dus allemaal in een en dezelfde bus.


Vanuit Yogya namen we de nachttrein naar Malang. Dat klinkt luxer dan het in werkelijkheid was, want we hadden de middelste klasse (bisnis) en dat betekent gewone plastik plakstoelen en ventilatoren, geen airco. ’s Ochtends in Malang pakten we de bus naar Jember en daarna nog een busje naar Bonowoso. Plus tussendoor nog de nodige taxi’s en taxibusjes (bemo’s), want zoals in veel Aziatische landen liggen ook in Indonesië de busstations kilometers buiten de stad, en je komt gegarandeerd nooit aan op hetzelfde busstation als vanwaar je moet vertrekken. Daar is over nagedacht. Door de Reis Duivel.




Hoe dan ook, na anderhalve dag bereikten we Bonowoso, moe en krom als een pisang. Van hieruit zijn we naar Gurung Ijen geweest, een vulkaan die bekend staat om z’n zwavelmeer. Er gaat een steil pad van 3 kilometer naar de rand van de krater en vanaf daar kijk je uit op een prachtig turkooise meer, verlokkelijk bijna - ware het niet dat er een verderfelijke zwavellucht vanaf komt, de geur van rotte eieren. Uit een hoekje aan de oever van het meer stijgt een dikke vieze wolk op: daar stroomt de zwavel uit de rots. We zijn afgedaald naar dat hoekje, met gasmaskertjes op die we kregen van een ter plekke gerondselde gids. De wolk beweegt mee met de wind en als je erin terecht komt kun je nauwelijks meer ademhalen, en  je ogen en keel gaan prikken. Beneden, bij de ‘zwavelbron’, zijn tientallen pezige Javaanse mannetjes in de weer om de gele, afgekoelde zwavel af te bikken en in hun mandje te laden, tot ze zo’n 75 kilo hebben verzameld. Met dat gewicht balancerend op hun schouder klimmen ze voetje voor voetje omhoog, terug naar de rand, en dalen vervolgens die 3 kilometer weer af naar de parkeerplaats, waar het zaakje gewogen wordt. Ze verdienen 600 roepie per kilo, dat is € 0,60. Per dag maken ze twee van zulke tripjes en daarmee verdienen ze dan € 9. Wat een slavenwerk! Daarmee vergeleken is een dag in een lokale bus hemelse verwennerij. Overigens, later op de dag werd ons een paar keer gevraagd of we misschien in Ijen waren geweest – we stonken een uur in de wind, kennelijk...
Van Ijen reden we door naar havenplaatsje Ketapang en staken met de ferry over naar Bali, om precies te zijn naar Gillimanuk. En in Gillimanuk... Tja, in Gillimanuk kregen we te maken met, eh laten we zeggen, The Gillimanuk Situation.

The Gillimanuk Situation
Vanuit Gillimanuk is het drie uur met de bus naar Denpassar, de hoofdstad van Bali, en vandaar nog een half uurtje naar Ubud, onze eindbestemming. In totaal zou dat iets van € 6 voor ons beiden kosten. Toen we de ferry afliepen negeerden we alle aanbiedingen voor ‘taxi’, ‘private car’ en ‘special price’ en liepen direct door naar het busstation, dat toevallig nou eens in de buurt was. We troffen een klein, vrijwel verlaten buspleintje waar de minibus naar Denpassar al klaar stond. Nou ja...hij stónd meer dan dat hij klaar was. Naar bleek zou hij pas vertrekken als er minimaal 15 passagiers waren. Aanwezig op dat moment: wij dus en twee jongens. Later kwam daar nog een oud vrouwtje bij. Weer later nog eens twee jongens. Toen zaten we dus op zeven, bijna de helft, maar inmiddels waren we wel bijna een uur verder. Kortom, het schoot op als een lekkend VOC-schip.
Ondertussen werden wij ook op dat stationnetje herhaaldelijk benaderd voor privévervoer, voor het lieve sommetje van € 70. Dat weigerden wij natuurlijk. In plaats daarvan boden wij € 20. Dat weigerden zij weer. Ze boden € 60. Wij hielden het op € 20. Daar stokten de onderhandelingen en een tijdje gebeurde er heel weinigdaar in Gillimanuk. Wij keken naar de Indonesiërs, de Indonesiërs keken naar ons, de zon op zijn hemelboog zag het allemáál gebeuren  en de Javaanse boer ploegde voort op de rijstvelden rond Ubud, voorlopig nog heel ver van ons vandaan. En zo had het nog wie weet hoe lang kunnen duren, in ieder geval tot de volgende aardbeving of vulkaanuitbarsting.
Hoewel? Achter de schermen werd intussen driftig nagedacht hoe er toch in godsnaam een slaatje geslagen kon worden uit deze koppige Nederlanders. Een opgewekte jongeman, kennelijk ingeseind, betrad het toneel en legde ons in prima Engels het volgende compromis voor: met de gewone bus naar Denpassar, inclusief ‘alle’ passagiers. Die zouden er bij de afslag richting Ubud uitgegooid worden waarna de bus als privétaxi doorreed naar Ubud. Dit alles voor € 30. Hmm. Christel en ik keken elkaar eens aan. Dit klonk veel beter. Het werd tenslotte al laat... Sterker nog, precies op dat moment ontdekten wij dat Bali zich in een andere tijdzone bevindt dan Java, en dat het er een uur later was, zes uur ’s avonds dus al. We gingen daarom akkoord. Deal.
Aldus geschiedde...ongeveer. De bus reed naar Denpassar waar inderdaad iedereen op straat gemieterd werd, inclusief een vrouw die later was ingestapt en geen idee van onze afspraak had en luid foeterend op het trottoir achterbleef. Alleen werden we onverwachts, als een lastig pakketje, alsnog overgedragen aan een echte taxi die ons naar Ubud reed.
En zo redden we ons uit de Gillimanuk Situation. Welkom op Bali.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten