Marrakesh

20 - 23 mei 2015

Vanuit Fès is het zo’n 500 kilometer naar Marrakesh. Dat lijkt niet veel, maar als je de N7 neemt, de binnenweg die tussen de uitlopers van het Atlas-gebergte door kruipt, dan doe je er zeker anderhalve dag over. En het helpt ook niet om ’s ochtends eerst uitgebreid in het zwembad te gaan poedelen en pas na elven te vertrekken.


Je rijdt door het centrale deel van Marokko en krijgt een goed beeld van wat er nog meer in dit land bestaat behalve toeristische medina's met smalle straatjes.




Zo passeren we bijvoorbeeld Ifrane dat –geloof het of niet–  een mondain ski-oord is. Sneeuw ligt er momenteel niet, maar het is er groen en koel, zo’n 18 graden. Om die reden is het ook een populaire trainingsplek voor Marokkaanse hardlopers. Als we langs een grote speeltuin rijden, besluiten we te stoppen en Wende even uit te laten. Het geval blijkt echter gesloten, waarop we maar over het hek klimmen voor wat clandestien schommelen en glijden.




Voorbij Ifrane wordt het landschap kaler, de grond rotsiger, de weg smaller. Aan onze linkerhand begint het Atlasgebergte met -buiten ons zicht- toppen van twee tot drie kilometer hoog en een enkele uitschieter tot vier kilometer. Regelmatig passeren we grotere en kleinere plaatsjes, bestaande uit roodgepleisterde huizenblokken aan weerszijden van een brede hoofdstraat waarvan de hoge stoepranden zwart-wit zijn geverfd. Veel bedrijvigheid op straat, mensen op fietsen, op ezeltjes, soms moeten we file rijden langs een drukke markt. Tegen de hellingen van de bergen nog kleinere nederzettingen waaruit onherroepelijk een moskee de kop opsteekt, met een vierkante toren (geen sierlijke minaretten in Marokko) die volgens de Arabische gulden snede vijf keer zo hoog is als breed. Veel droge rivierbeddingen, waar prachtige paarse struiken in groeien. Een keer rijden we langs een grote rivier waar wel nog water in zit.




De maximum snelheid is 80, soms 60. We houden ons er keurig aan, want er wordt veel gecontroleerd hier, bij vrijwel ieder dorp staat de politie te wachten, al of niet met radercontrole. Uiteraard schiet het voor geen meter op en het loopt al tegen zevenen als we eindelijk het provinciestadje Beni Mellal bereiken, waar we geboekt hebben bij hotel Les Belles Terasses. Met hulp van foto’s die we ’s ochtends van Google Maps hebben gemaakt rijden we er in één keer naartoe – je moet wat zonder navigatie. We kunnen er zwemmen en eten en hebben een prachtige kamer, dus dat is prima, alleen de Wifi werkt niet mee (en de receptioniste ook niet) zodat het niet lukt ons volgende hotel te boeken.




Grrrrmppf. Dat zijn tegenwoordig zo de ergernissen van de moderne, verwende toerist. Sites als booking.com en tripadvisor.com staan er vol mee, je moet als westerling je best doen om je gevoel voor perspectief niet te verliezen en je te blijven realiseren dat een zacht bed en een warme douche al godsgeschenken zijn in een land als Marokko waar onder een toplaag van verse croissants en tolwegen nog steeds een overwegend straatarme bevolking meer overleeft dan leeft. De belangrijkste inkomstenbron van het land? Niet toerisme, niet de fosfaatindustrie, niet de beruchte export van cannabis (kif geheten hier), maar alle kwartjes en dubbeltjes die Marokkanen uit andere landen naar huis sturen, tezamen een paar miljard euro per jaar. Dat is niet voor niets.

De volgende dag is het nog een paar uurtjes rijden naar Marrakesh, om precies te zijn 4x een aflevering van ‘Sofia, het prinsesje’, Wende’s favoriet van deze reis. De weg is prima en voert over een grote droge vlakte. 




Tegen drieën zijn we er. Ditmaal zitten we in een klein appartementje in de Ville Nouvelle, met beneden een woonkamer en boven een slaapkamer met terras dat uitkijkt op alle groenigheid van Jardin Marjorelle, een grote botanische tuin. Het is erg warm, dus eerst wordt er weer gezwommen natuurlijk. Daarna een rondje lopen en een beetje eten, zo gaat dat op vakantie. Bij het slapen gaan klaagt Wende over ‘keluidjes’ – het zijn de kwakende kikkers in het park.




Marrakesh is de vierde koningsstad van Marokko. De stad is groot geworden door de handel tussen kust en woestijn, eeuwenlang was het de overslagplaats van de grote kamelenkaravanen vanuit de landen ten zuiden van de Sahara. Hoogtepunt vormde de twaalfde eeuw, toen onder andere de Koutoubia- moskee werd gebouwd en een enorme stadsmuur van rood zandsteen waar de stad z’n bijnaam ‘rode stad’ aan dankt. De bevolking heet oorspronkelijker te zijn dan die in Fès, meer Berbers en minder Arabisch. Daarom wordt Marrakesh ook wel als het ‘echte’ Marokko bestempeld… De stad was zeer in trek bij hippies in de jaren zestig, The Beatles, The Stones en The Byrds kwamen langs om wat namen te noemen, we danken er nog ‘The Marrakesh express’ aan van Crosby, Stills and Nash. Tegenwoordig is het –na badplaats Agadir– de grootste toeristische trekpleister van Marokko en schieten hotels de grond uit.

We bezoeken eerst dat Jardin Marjorelle. De tuin werd in de jaren twintig aangelegd door de Franse schilder Marjorelle en na diens dood opgekocht door wijlen Yves Saint Laurent, aldus ‘gered van projectontwikkelaars’ volgens onze reisgids. Veel palmen, cactussen, agaves, vuistdikke zwarte bamboe langs smetteloze tegelpaadjes en kobaltblauwe paviljoentjes. (De kleur werd later officeel 'Marjorelleblauw' genoemd.) 




Daarna wandelen we door de medina naar de Koutoubia, de grote moskee van Marrakesh. De bedoeling is om door te lopen naar het beroemde plein van Marrakesh, het Djemaa el Fna, maar omdat Wende ondertussen in slaap is gevallen zoeken we eerst de rust en de schaduw van een park op. Tegen vieren bereiken we het plein, langs een lange stoet van paardenkoetsjes wachtend op klandizie. Omdat het nog vroeg is, maken we weer een rondje door de medina, op zoek naar een mooie medersa die echter gesloten blijkt, waarop we een fotografiemuseum bezoeken vol oude foto's van Marokko. Met veel geluk, wijsheid, vragen en fooien vinden we door het doolhof van de soeks (het is wel duidelijk waarom die zo heten) onze weg weer terug naar het Djemaa el Fna.





De eetstalletjes op het plein zijn inmiddels geopend. Jongens wapperen met menukaarten en roepen ons plaats te nemen We schuiven aan op de houten bankjes bij nr. 72, Chez Abdallah, voor een maaltje van harira (linzensoep) en couscous afgerond met gratis muntthee, ‘Moroccan whisky’ zoals de verkoper zegt. Inderdaad, van thee moet je het hebben hier. In Fès hebben we bij ons hotel een glas wijn gedronken en in Beni Mellal bij ons hotel een biertje, voor de rest zijn we geen alcohol tegengekomen in dit islamitische koninkrijk, anders dan de alcohol die we zelf hartstikke haram naar binnen hebben gesmokkeld. 




Na het prima eten lopen we een paar rondjes over het plein, langs hennatatoeërders die op een krukje zitten te azen op blote armen; slangenbezweerders die met een slang in de hand rondlopen en het beest in de nek willen leggen van nietsvermoedende toeristen; twee gelooide mannen in traditionele kleren met enorme, lampenkapachtige hoofddeksels vol spiegeltjes en kraaltjes; muzikanten; mannen achter een bord vol cijfers waar je muntjes op kunt werpen; een clownsact; een oude man met een paar duiven; en zo voorts. Het is beslist een levendige boel, hoewel tegelijkertijd ook wel erg toeristisch.




De avond valt. De temperatuur wordt aangenaam. Met Wende in de buggy wuggy wandelen we terug naar ons appartement.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten