Porto

Augustus 2003

Porto schrijf je port plus een o. Of zoals de Portugezen zelf doen, port plus twee o’s: Ó porto. Dé haven.

De naam komt rechtstreeks van de Romeinen, die de plaats stichtten en ‘porto cale’ noemden, de haven van Cale. Wie die kale was doet het verhaal niet. Het land ‘Portugal’ ontleent z’n naam dus aan deze plek. En ook port, het bekende zoete drankje, is genoemd naar de plaats Porto, niet andersom zoals ik altijd dacht.


Het is, na Lissabon, veruit de grootste stad van het land met een belangrijke haven, een flinke industriële agglomeratie en de succesvolste voetbalclub van Portugal. Maar hèt ding in Porto is toch echt wel port. Langs de zuidkade van de Douro vind je de pakhuizen van zo’n 60 portmerken: Fonseca, Graham’s, Sandeman, Osborne, Offley.  Hier wordt port gerijpt, geproefd, gebottled, verkocht, geëxporteerd. De drank wordt aangevoerd vanuit de quintas,  de wijngaarden langs de Douro. Vroeger gebeurde dat over het water, in speciale kielloze bootjes die rabelo’s heten, tegenwoordig gaat het gewoon over de weg. Overigens is ‘port’ een beschermde naam: alleen wat uit deze streek komt, mag port worden genoemd. Precies hetzelfde zoete goedje uit Australië of Zuid-Afrika dus niet.



We hebben twee dagen in Porto doorgebracht. De camper parkeerden we op een fraaie stadscamping naast een kasteeltje, per fiets gingen we verder. Dat was geen sinecure: Porto is tegen een heuvel opgebouwd en het centrum bestaat uit steile straten en pleinen. We bezochten de grote kathedraal, Sé genaamd, en de volkswijk Ribeiro die bekend staat om z’n levendigheid – daar zullen niet de ratten mee bedoeld zijn die wij zagen rondscharrelen. Ook staken we de Douro over via de Maria Pia-brug, een hoge ijzeren spoorbrug gebouwd in de negentiende eeuw door Gustave Eiffel et compagnie. Zo kwamen we terecht op de zuidoever met al die porthuizen – het epicentrum van de portwereld. Officieel hoort dit tot een andere gemeente, Vila Nova de Gaia. We dronken hier een lekker…biertje, koesterden ons in het zonnetje, keken naar de rabelo’s die authentiekerig in de rivier lagen te liggen met hun dranktonnetjes, en genoten van het uitzicht op Porto, dat zich roezig, rommelig aan de overzijde opstapelde.


Niet dat we geen interesse in port hadden – maar we besloten daarvoor de Douro af te rijden, richting de quintas. De rivier is een kleine 900 kilometer lang, een brede stroom die als een dronkenman slingert langs groene hellingen vol wijnterrassen. De eerste dag vorderden we tot Régua, waar we na lang heen en weer rijden tenslotte de nacht doorbrachten aan de oever onder een hoge autobrug, ergens in de rafelrand van het plaatsje. In ons dagboek van destijds lees ik: Veel lawaai vanuit de stad, onder andere van een open-lucht-filmvertoning. Ook kwam er nog een jeep langsrijden waarvan de bestuurder enige tijd dubieuze, zonder twijfel geperverteerde handelingen verrichtte net binnen gehoorsafstand.

 ‘Zonder twijfel geperverteerde handelingen’…dit was een citaat uit een volstrekt onbekend, maar hilarisch boek dat we in Portugal lazen: ‘Een samenzwering van idioten’ van John Kennedy Toole, een gekweld literair genie dat op zijn dertigste zelfmoord pleegde, waarna z’n moeder elf jaar met het lijvige manuscript leurde totdat het, in 1980, eindelijk werd uitgegeven en prompt de prestigieuze Amerikaanse Pulitzerprijs won. Christel kocht het boek ooit op een rommelmarkt en nam het mee op vakantie, en omdat ze continue zat te gniffelen ben ik het ook gaan lezen. Nog jaren zouden uitdrukkingen van Toole rondspoken door ons vocabulaire.



De volgende dag reden we verder tot Pinhão en bekeken daar foldertjes van quinta’s, bij een toeristenbureautje gevestigd in een stationnetje boordevol azulejos. De keuze viel op Quinta do Panascal waar Fonseca wordt geproduceerd. We moesten er een stukje voor terugrijden en kwamen via een klein weggetje en een steile oprit op de binnenplaats van een witgepleisterde hoeve. Een jong meisje verwelkomde ons en overhandigde ons twee walkmans waarmee we zelf op pad konden, de wijngaard in. Daar liepen we opeens, op het heetst van de dag, met een koptelefoon op tussen de druiven.




Nou heb ik vaak in mijn leven diep, tè diep soms, in glaasjes gekeken, maar om nou te zeggen dat ik me serieus had verdiept in wijn, nee. Mijn kennis bestond uit: één, wijn komt van druiven, en twee, bij wit laat je de schilletjes zitten en bij rood niet – of net andersom. Dat port ook van druiven wordt gemaakt, dus een wijnsoort is, wist ik nog niet toen ons campertje een paar weken geleden Nederland verliet. Maar nu vertelde een of andere zwoele Portugese stem me alles over ’s lands trots en dat bleek verrassend interessant.

In de kern ontstaat wijn doordat druiven hun suikers geleidelijk omzetten in alcohol, een natuurlijk proces dat gisting heet. Je krijgt dan een matig alcoholisch drankje met een bepaald smaakje en een bepaald kleurtje, afhankelijk van wat je verder nog toevoegt aan eikenhout, rood fruit of andere wijnen. Even oenologisch gezegd. Maar wat doen die gekke Portugezen? Die gooien halverwege dat gistingsgebeuren een plens alcohol bij de druiven waardoor al deze kleine alcoholfabriekjes, gekrenkt wellicht in hun eer als preferred supplier, prompt hun productie platleggen: het proces van gisting stopt. Het brouwsel wat je dan krijgt zit nog vol restsuikers = zoet. En vol alcohol = sterk. In één woord: port.

De legende wil dat dit procedé in de 18e eeuw werd ontdekt toen Engeland, vanwege een handelsoorlog met Frankrijk, geen Franse wijn meer kon importeren en daarom massaal overstapte op Portugese wijn. Om de wijn tijdens de lange zeereis goed te houden werd sterke drank toegevoegd (brandewijn, ofwel brandy), en zo zou port zijn ontstaan. Grotendeels klopt dit verhaal wel, alleen waren boeren langs de Douro al eerder in de 17e eeuw begonnen een versterkte, zoete wijn te maken speciaal voor de Engelse smaak en omdat toevallig bleek dat deze de zeereis goed doorstond ontstond de gewoonte wijn te ‘conserveren’ met brandy.



Je kreeg er dorst van. Een uurtje zon, stof en druiven volstond om ons uitgedroogd in het proeflokaaltje te krijgen. Tafeltjes en stoeltjes gemaakt van wijnvaatjes. We namen plaats, het meisjes schonk ons glaasjes in. We begonnen met wit en ik zweer je: het was het lekkerste drankje dat we ooit hebben gedronken. Fris, zoet, hemels - als godennectar gleed het onze dorre kelen in. Genieten! Daarna kwamen de ruby en de tawny, de jonge port en de gerijpte, die hun naam danken aan hun kleur: robijnrood versus taankleurig. Ook deze laatste maakte indruk. De enige port die ik hiervoor ooit had gedronken was goedkope ruby geweest (Nederlande supermarkten verkopen vrijwel uitsluitend goedkope ruby), een soort ranja waar je heel ziek van kan worden ---

(Flashback. Ik ging op kamers toen ik zeventien was en mijn eerste kamer bevond zich boven een coffeeshop aan de Amsterdamse Straatweg. Toen ik er vier maanden woonde besloot ik een jointje te proberen. Het was december, de kerstvakantie net  begonnen, ik trakteerde mezelf. Ik kocht hasj, vloeitjes en voor de zekerheid, mocht de kick uitblijven, een fles port. Daar ging ik. Glaasje port, jointje. Hmm niks. Nog een glaasje port. Jointje. Glaasje port. Tegen de tijd dat mijn buurvrouw Jessica polshoogte kwam nemen was ik ladderzat aan het meezingen met een Beatlesplaat. De volgende dag had ik een kater van hier tot Portugal en nadien heb ik jarenlang geen port meer aangeraakt.)

--- maar de tien jaar oude tawny van Fonseca bleek toch echt een ander verhaal. We waren verkocht, we gingen de rest van ons leven port drinken. Met een stel dure flesjes keerden we terug naar het campertje. Paar maanden over gedaan, daarna, ach.

Port is zonder twijfel het bekendste product van Portugal. Minder bekend, maar zeker zo belangrijk, is kurk. Portugal is de grootste kurkproducent ter wereld. Het spul komt van kurkbomen die zo’n twee eeuwen meegaan en om de negen jaar worden afgeschraapt, ‘gevild’ als het ware. Richting het zuiden waren wij veel kurkplantages tegengekomen. Port en kurk – kan geen toeval zijn... Overigens wordt er in Portugal ook nog gewone wijn gemaakt, zoals de ‘vinho verde’, letterlijk ‘groene wijn’, zo genoemd omdat het jonge wijn is: vroeg geoogst en snel op de markt gebracht. Verder hebben we veel Matteus rosé gedronken. En bier natuurlijk. Cerveja. Dat leverde steevast onderstaande conversatie op.

Op het terras. Zon. Dorst.
Wij: Cervejas dois por favor.
Ober: Perdão?
Wij: Cervejas dois por favor!
Ober haalt schouders op, geen idee.
Wij: Eh...two beer please.
Ober: Aaaaah... Cervejas dois!

Lichtelijk roezig verlieten we Quinta do Panascal. Nu de buit binnen was konden we de Douro achter ons laten. We staken de kaart door en zetten koers naar Branganca in het noorden. Ongemerkt was daardoor de terugreis begonnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten