Coïmbra, zee en Lissabon niet

Augustus 2003

Aan de overkant van Rio Côa begon Portugal, en eindigde ons plan. Hèt riviertje vinden was ons doel geweest: verder hadden we niet gekeken. We herinnerden ons over Coïmbra goede dingen te hebben gehoord, dus stuurden we die kant op.


Dit deel van Portugal is bergachtig, urenlang reden we over kleine bergwegen. We stopten even bij de Torro, een toren die is gebouwd op het hoogste punt van het land, 1993 meter hoog. Veel bos overal, veel verbrand bos ook. Wie kent niet de nieuwsbeelden van bosbranden in Portugal, vaste prik in het zomerse journaal tussen Wimbledon en files in Frankrijk. We overnachtten op een camping aan de rivier de Alva, midden in het bos. Een dam in het water zorgde voor een heerlijk zwemplaatsje.


Coïmbra

De volgende middag arriveerden we in Coïmbra. Van oorsprong een Romeinse legerplaats -ja ook hier helemaal- nu een mooi oud stadje met een universiteit uit de 13e eeuw. Bedoeling was  in Coïmbra een camping te zoeken, deden we ook, alleen was er geen camping. We hebben daarom slechts een paar uurtjes in de stad rondgehangen: eerst de ergste hitte uitgezeten in een park, daarna naar de kerk geweest  en de universiteit en tenslotte wat gegeten op een terrasje op het marktplein. In het donker geprobeerd een plekje langs de rivier te vinden waar we eerder op de dag campers hadden gezien, maar dat lukt niet, dus een eind doorgereden naar een echte camping.



Inmiddels waren we weer in de buurt van de zee gekomen en een week lang zouden we hier wat op en neer rijden. Figueira da Foz, Sao Pedro de Moel, Nazaré, Costa Nova. De authentieke namen ten spijt bleek de kust verrekte toeristisch: drukke plaatsjes, stranden vol huisjes en ligstoelen en afgeladen campings. Vooral Portugezen zelf wisten de zee te vinden. Het was daardoor vrijwel onmogelijk om vrij te kamperen; een keertje zijn we gewoon maar aan de rand van een dorpje gaan staan, op een grasveldje. Andere tegenvaller was het weerpatroon. De dagen begonnen zonnig, maar aan het eind van de ochtend trok de hemel dicht en bleef het de rest van de dag bewolkt. Niettemin hebben we regelmatig op het strand gelegen.


Nazaré


Óbidos

Óbidos is het verst zuidelijk dat we zijn gekomen. Dit is een middeleeuws vestingstadje, geheel ommuurd, vol smalle keienstraatjes die omhoog lopen richting een kasteel bijna te cliché om waar te zijn. Het wordt massaal bezocht:  tientallen campers stonden keurig naast elkaar op een zandvlakte die als parkeerplaats dienst deed. Je kunt er alleen te voet naar binnen, langs een stenen gewelf vol blauwe tegeltjes. Deze tegeltjes, het Delfts blauw van Portugal, worden azulejos genoemd. Bij de ingang zat een oud vrouwtje te breien en je zou zweren dat ze ook nog uit de Middeleeuwen stamde.


Vanaf hier was het nog zo’n 85 kilometer naar Lissabon, maar om redenen die ik ben vergeten draaiden we de neus van de camper weer om. Omdat ik er al twee keer was geweest (zoals HIER)? Omdat we het wilden bewaren voor een leuke stedentrip - die jaren later nog niet is gemaakt? Hoe dan ook, we reden terug naar het noorden. Voor ons die avond geen mondain terrasje aan de Taag, maar een akkertje op het platteland, tussen de bomen, alleen met de cicaden en de blaffende honden van onzichtbare boerderijen.



Porto werd ons volgende doel. Onderweg bezochten we nog  Batalha, waar een enorme gotische kerk staat, en het dorpje Amor: drie onaanzienlijke straatjes rond een kerkje, niets bijzonders. We wilden  echter een foto van het plaatsnaambord maken. Nadat we driemaal rond de kerk waren gereden en eindelijk een bordje zònder graffiti hadden gevonden besloten we meteen ook de achterkant te fotograferen, ‘Amor’ met een dikke streep erdoor. Die foto hebben we later nog wel eens als kaartje verstuurd wanneer iemand’s relatie op de klippen was gelopen. No more amor.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten