Mycene

 16-17 september 2013

Maandagochtend. Het kost dik anderhalf uur om aangekleed en ingepakt weer beneden bij de receptie te staan. Twee rugzakken, rolkoffertje, rugzakje, luiertas, volgepakte rugdrager, buggy.

Plus nog een dreumes, niet te vergeten. En nog een spoor van Bambix Meergranen Pap dat keurig vanaf ons appartement via het liftje vier verdiepingen omlaag naar de receptie loopt. Zakje gescheurd.



Al die zooi –behalve de pap– moet weer twee straten door naar de metro en vandaar terug naar het vliegveld, want we kunnen onze huurauto op het vliegveld ophalen. Dat leek ons handig, dan hoefden we niet meteen in het drukke Athene te rijden...niet wetende dat we aan het eind van de middag, na een verkeerde afslag, alsnog in Athene terecht zouden komen, in de avondspits nog wel. Vooraf hadden we enige zorg of alle bagage wel in het huurautootje zou passen, maar we hebben geluk, ons wordt een stevig formaat Chevrolet toegewezen, type Cruze, en we krijgen alles moeiteloos in de achterbak. Het is twaalf uur geworden. Daar gaat-ie dan.


Ons richtpunt is de tempel van Poseidon, op de zuidelijkste punt van Attica, het schiereiland waar Athene op ligt. Vanaf de luchthaven zo’n 50 kilometer. We volgen een brede tweebaansweg, de maximumsnelheid is beperkt (50 tot 80 per uur) en de Grieken houden zich er keurig aan, waardoor het zeer ontspannen rijden is, echt een beetje Cruzen. De zuidkust blijkt heuvelachtig te zijn, vol steile kliffen, en op een daarvan, Kaap Sounio, staat de tempel van Poseidon. Gebouwd in de vijfde eeuw voor Christus, in die gouden eeuw van Athene dus weer, ter ere van de god van de zee. Inmiddels is het een ruïne. Een mooie ruïne, dat zeker, maar het is vooral de bijzondere locatie daar op die rotspunt, hoog boven de Aegeïsche Zee, die dit monument zo fotogeniek maakt.


Goed, vervolgens was het dus de bedoeling dat we via de kustweg terug zouden rijden naar Piraeus, de havenstad van Athene, en vandaar naar het klooster van Dafni zouden gaan. Een goed doortimmerd plan dat tot Piraeus prima verliep. Maar daarna namen we een afslag te vroeg en raakten midden in Athene verzeild, en toen we daar na een uurtje geklooi eindelijk weer uit waren en de juiste snelweg hadden gevonden passeerden we Dafni zonder een afslag Dafni tegen te komen, dus dat bijzondere klooster ging niet door.

We besloten daarom maar een hotel te zoeken en reden op goed geluk langs wat kustplaatsjes. Je kon merken dat het zomerseizoen voorbij was, veel hotels en restaurants waren gesloten, maar in het plaatsje Kineta vonden we tenslotte hotel Bousoulas: kamer met uitzicht op zee, diner, ontbijt, alles nog voorradig. (Behalve een kinderbedje...dat moesten we zelf fabriceren door een matras op de grond met meubels in te bouwen...en met succes, Wende viel er slechts twee keer op de grond ’s nachts.) Een groot familiehotel, beetje fin de siecle-achtige uitstraling, waar we zo ongeveer de enige gasten waren. De kok trok in de keuken allemaal laden met vis open om te laten zien welke keus we hadden. Vervolgens ging alles in de frituur en smaakte identiek.



Dinsdag voor vertrek eerst een duik in zee genomen.Voor Wende de eerste keer en ze vond het knap spannend. Daarna naar het Kanaal van Korintië gereden. Dit is een kanaal van 6 kilometer lang dwars door de landengte van Korintië waardoor schepen rechtstreeks door kunnen varen richting Adriatische Zee en Italië, en niet meer helemaal om de Peloponnesos heen hoeven te varen. Al in de Romeinse tijd van Griekenland (ja het is verwarrend, maar na de oude Grieken kreeg je de oude Romeinen...ook in Griekenland) waren er plannen dat kanaal te graven, maar uiteindelijk gebeurde het pas eind negentiende eeuw. Het is een spectaculair gezicht om vanaf de brug te zien hoe steil en diep het kanaal is.

Volgende bestemming was de ruïne van het klassieke Korintië, alleen tja...het begon het thema van deze reis te worden: bij het passeren van het klassieke Korintië geen afslag van de snelweg, zodat we noodgedwongen ook deze bezienswaardigheid weer, eh, moesten passeren, zoals ik al zei. Geen nood, een tiental kilometers verderop wachtte alweer een nieuw hoogtepunt: Mycene. Gelukkig ligt dit aan een secundaire weg, niet aan de snelweg, zodat we het ook daadwerkelijk konden vinden. Mycene is de ruïne van een grote burcht uit de bronstijd...op een bepaalde manier een hoop oude stenen op een heuvel, maar met een grandioos verhaal (zie hieronder). Het enige dat echt nog overeind staat is de toegangspoort met de afbeelding van twee leeuwen, toepasselijk ‘de leeuwenpoort’ genoemd. Indrukwekkend zijn ook twee gigantische graven in de vorm van een bijenkorf, tholos geheten. Verder is het er fikheet, loopt een Nederlandse schoolklas steeds hinderlijk voor de voeten en vindt Wende de rugdrager maar weer zo-zo. Lastig hoor, cultuur.


De Leeuwenpoort


Tholos
Inmiddels loopt het tegen het eind van de middag en wordt het tijd om ons huisje voor de komende dagen op te zoeken. Dat bevindt zich vlakbij Nafplion, in het plaatsje Agios Adrianos. Het schijnt zo moeilijk te vinden te zijn dat de beheerder wil dat we hem bellen zodra we op het marktpleintje zijn gearriveerd, dan komt hij er met z’n scootertje aan en gidst ons verder. Henry heet hij, een Engelsman. Inderdaad schiet hij een verscholen steegje in, waar de auto maar net doorheen past. Aan het eind stoppen we bij een witgepleisterd huisje met een klein rond zwembad en een terras overdekt door wijnranken die op knappen staan. Er scharelen twee poezen rond die erbij horen. Hier moeten we het deze week mee doen.


De Myceense cultuur stamt uit de 15e tot de 12e eeuw voor Christus, dus nog zo’n 1000 jaar vóór wat wij ‘de Griekse oudheid’ noemen, de tijd van Plato en Socrates en de Olympische Spelen en beelden van naakte mannen en zo. Tot de vorige eeuw was die hele cultuur totaal onbekend. Iedereen kende de Griekse oudheid, maar de tijd daarvoor was een zwart gat. Weliswaar beschreef Homerus in de ‘Ilias’ en de ‘Odyssee’ (stammend uit de 8e eeuw voor Christus) een grote oorlog tussen Griekse koningen en Trojanen, maar men dacht dat dat fictie was, mythologie. 
Tot er een merkwaardig figuur de geschiedenisboekjes binnenwandelde: Heinrich Schliemann, een steenrijke zakenman uit Duitsland die na z’n 50 ste archeoloog werd en ervan overtuigd was dat de Trojaanse oorlog écht had plaatsgevonden. Op basis van aanwijzingen uit de ‘Ilias’ en de ‘Odyssee’ en lokale vertellingen ging hij eerst op zoek naar Troje – en vond dat inderdaad, niet ver van Istanbul vandaan. En vervolgens ging hij op zoek naar het kasteel van de opperbevelhebber van het Griekse leger, koning Agamemnon – en vond dat ook, in 1874. Mycene dus. Dat wil zeggen, hij vond graven boordevol beelden en gouden sieraden die duidelijk getuigden van een rijke en ontwikkelde cultuur. Onder andere trof hij een gouden dodenmasker en dus riep hij opgetogen: ‘Ik heb het gezicht van Agamemnon gezien!‘ 
Dat was echter te mooi om waar te zijn, want later onderzoek heeft aangetoond dat het graf drie eeuwen ouder is dan die hele Trojaanse oorlog. Maar Schliemann komt de eer toe de Myceense cultuur te hebben ontdekt, een pre-Griekse beschaving met levendige handel, een eigen schrift (het zogeheten linear B) en een hoog ontwikkelde kunstnijverheid. Ook namens ons chapeau voor Schliemann en zijn collega-archeologen die zulke historische ruïnes weten te vinden, wij persoonlijk hebben de laatste dagen zelfs moeite ruïnes te vinden die al lang ontdekt zijn...


Mycene

2 opmerkingen:

  1. Veel plezier wensen we jullie: 't klinkt goed! Geniet ervan. groetjes van Emmi en Marcel

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ziet er weer allemaal goed uit zeg! En wat een heerlijk weertje. Hier zijn de temperaturen gelukkig wel weer wat aangenamer maar is het nog een grijze bedoeling. Ga maar lekker door met genieten en vakantie vieren!
    Groetjes, Merel & Co.

    BeantwoordenVerwijderen