Oostenrijk

 2 - 6 augustus 2017

De camping bij Innsbruck heeft nog precies één plekje vrij. Dat wil zeggen, er staat jetzt nog einer Wohnmobil, maar die rijdt over een uurtje weg, verzekert de receptioniste ons. Inderdaad: om zeven uur ’s avonds komt perceel 205 vrij voor ons.

Het is een ANWB-camping, dus oranjegekleurd. En alles staat hutje mutje, op elkaar gestapeld als boterhammen in een oud-Hollandse bouwvakkerstrommel. Ook ons kamp moet met beleid worden opgebouwd om alle zooi –camper, auto, twee tentjes, tafels en stoelen– binnen de verfstrepen van 205 te krijgen. Je moet er van houden, die drukte – ik niet echt. Maar we zijn blij onder de pannen te zijn, want het is nou eenmaal hoogseizoen en heel Nederland is inmiddels deze kant op gereden, zo lijkt het.



Bovendien, waar we voor komen is: water. De camping heet Natterer See en aangezien een see hier een meer is en een meer een zee –rare jongens die Duitsers!–  betekent het dat de camping aan een mooi meertje ligt, dat nog nat is ook, in de overtreffende trap. Glijbanen, springkussens, het is een fantastisch waterfestijn, en de kinderen spurten er vandoor terwijl wij de boel slaapklaar maken. We eten broodjes knakworst en drinken lauwe witte wijn. Kortom, vakantie. Lang geleden dat wij zo gekampeerd hebben, reflecteert Christel weemoedig. Ze zegt nog net niet: dit heb ik zó gemist op die hagelwitte, verlaten stranden vol palmbomen…



Innsbruck is de hoofdstad van Tirol en het is wintersport wat de klok slaat hier. Skiliften, springschansen, bekende namen als Lech, Garmisch en het Stubaital waar Christel vroeger heeft geskied, toen ze nog een klein Christeltje was zoals Wende altijd zegt. Innsbruck zelf is al tweemaal decor geweest van de Olympische Winterspelen. Maar ook hartje zomer zijn de liften in bedrijf: vanuit het centrum kun je met de Nordkettenbahn de berg op. Eerst met een soort treintje naar de Hungerburg, driehonderd meter boven de stad, en vervolgens met twee skiliften naar de top van de Hafelekar, op 2256 meter hoogte. De eerste kabelbaan op deze plek dateert uit 1927 en in de stations hangen zwart-wit foto’s van de aanleg: mannen als sherpa’s met planken op hun hoofd, of balancerend op een plankje aan een staalkabel hoog boven het dal – een huzarenstukje. Terwijl we naar boven zoeven drukken de kinderen hun neuzen tegen het glas om niets te missen. Ver beneden ons zien we wandelaars en mountain bikers via haarspeldbochten de helling op zwoegen.




We lunchen bij een restaurant op 1900 meter hoogte, Alpenlounge Seegrube. Een terras met een view: naast ons tafeltje duikelt de helling omlaag, naar Innsbruck dat 1400 meter lager ligt. Wanneer de kinderen geiten spotten ietsje hogerop de berg besluiten ze daarheen te lopen; we zien ze kleiner en kleiner worden, tot ze enkel nog silhouetten op de bergkam zijn geworden.


Daarna door naar de top. Een ijzeren kruis markeert het hoogste punt. Het uitzicht is schitterend: Innsbruck (130.000 inwoners) ligt aan je voeten en overal om je heen torenen groene berghellingen met rotsige toppen. Je voelt je klein en nietig in zo’n decor. Het is trouwens verbazend heet boven op de berg, onze fleeces zijn echt niet nodig.




In Innsbruck, terug op de begane grond, is het vreselijk warm en klef en als we wachten op de bus begint het te regenen. Donkere wolken pakken zich samen, maar het noodweer drijft gelukkig ons dal voorbij, eenmaal op de camping is het weer droog en kunnen we nog een uurtje zwemmen, glijden, springen, duiken, opstaan en weer dóórgaan. Daarna spaghetti carbonara, lauw bier en veel te laat naar bed, want ja. Vakantie dus.


Vanaf Innsbruck is het nog ruim vierhonderd kilometer naar Slovenië. Is te doen in een dag, toch? Hmm… Moet je eigenlijk niet ’s ochtends gaan zwemmen in een veel te leuk zwemmeertje. En als je dan onderweg ook nog te maken krijgt met drukke wegen en dameswc met een hoop zeikerds ervoor, nou ja, dan ben je aan het eind van de middag nog steeds in Oostenrijk. We bellen een camping uit een boekje. Zelfde verhaal als in Innsbruck: even kijken, nou vooruit, nog één plekje vrij.

En zo belanden we in Feistritz im Rosental, in de zuidelijke deelstaat Karinthië, wie kent het niet? Hier blijven we maar weer een dagje. De camping heeft geen zwemmeertje, maar gewoon een zwembad. Wende zwemt inmiddels als een vis en Charlotte leert haar van de kant af duiken.




Geen overbodige luxe trouwens dat zwembad, want het is andermaal bloedheet. Wat weer betreft niet te klagen dus, en voor de rest ook niet, op één ietsiepietsie klein dingetje na, een detail hoor: de grote schuifdeur van de camper zit –om met Tol Hansse te spreken– ineens ‘shocking klem’. Geen beweging meer in te krijgen. Onhandig: nu moeten we steeds ‘omlopen’ via de bijrijderstoel, beetje krap en niet hoe het bedoeld is. Uiteraard gebeurt het op vrijdagavond, vlak voor het weekend, dus voorlopig moeten we het ermee doen. In Slovenië zullen we op zoek gaan naar een garage met verstand van grote schuifdeuren. Als we ooit in Slovenië aankomen…


Geen opmerkingen:

Een reactie posten