De clutch kwijt

Maandag 20 juni 2005
En zo reden we welgemoed de poolcirkel binnen, precies op schema om op 21 juni, midzomernacht, aan te komen bij de Noordkaap. Narvik, Tromsø, Alta, Noordkaap...dat was de bedoeling. Maar zo zou het niet gaan. 


Vrij snel na vertrek merkten we al dat de camper slecht accelereerde, hij had moeite om hellingen op te komen, alsof hij weinig puf had vandaag. De vierde versnelling (de hoogste) deed helemaal niks, de derde maakte veel lawaai. Zorgelijk. Na twee uurtjes rijden begonnen we een doordringende schroeilucht te ruiken en besloten we de wagen aan de kant te zetten. We gooiden de motorkap open, wachtten tot de motor was afgekoeld, vulden toen koelwater bij en vervolgden onze weg. Ver kwamen we echter niet. Een paar kilometer later wist de camper helemaal niet meer tegen een heuvel omhoog te komen en met een laatste restje rolsnelheid wisten we het ding in de berm van de weg te parkeren. Einde verhaal. Camper kaputt.



Tja, daar stonden we dan. In the middle of nowhere: een veelgebruikt cliché, dat in Noorwegen echt nog iets betekent. Om ons heen totale verlatenheid. Het laatste plaatsbord dat we hadden gezien, Krakmo, was kilometers geleden. En trouwens, dat was alleen een plaatsbord geweest, het dorp zelf hadden we nergens kunnen ontdekken, dus dat zouden wel drie pittoresk geverfde huisjes ergens aan een fjord zijn geweest. Dus wat doe je, je belt de ANWB Alarmcentrale. Nog een geluk dat het mobiele netwerk 100% dekking had in dit lege en ruige land. We kregen ene Bas aan de lijn. Hij regelde een sleepwagen van de Noorse hulpdienst. Die arriveerde zo’n anderhalf uur later, een grote gele oplegger van de NAF. De camper werd aan een stalen kabel omhoog gehesen en wij reden in de cabine mee met de chauffeur, een jonge vent die vertelde dat hij graag eens naar Amsterdam wilde, als het maar niet zo duur was daar. Onwillekeurig schoten wij in de lach. Duur, ha! Dat zegt een Noor!

We werden dertig kilometer verderop afgezet, op het parkeerterrein van een Toyoto-garage. Het was inmiddels het eind van de middag geworden en de garage was gesloten. Een gepensioneerd Duits echtpaar verwelkomde ons: hun camper, eveneens ganz kaduuk, stond naast ons. Het waren alleraardigste mensen en het was prettig om even onze sores te kunnen delen. ’s Avonds verkenden we het plaatsje. Ulvsvåg bleek de naam te zijn en het stelde niet veel voor: tien huizen, een motel annex snackbar, een supermarktje, een busstation en die garage dus. We streken neer op een houten steiger aan een stil, dromerig fjord wiens wateroppervlak zo volkomen helder en rimpelloos was dat het letterlijk als spiegel fungeerde. Onder het genot van een glaasje wijn genoten we daar van de prachtige avond. De schoonheid van de omgeving, de bijna tastbare puurheid was adembenemend en deed ons even vergeten dat we gestrand waren. Tot de telefoon ging. Iemand van de Alarmcentrale verkondigde dat ons oude campertje niet meer gerepareerd kon worden en dat we de volgende opties hadden: campertje terug naar Nederland laten transporteren, of campertje opgeven. Dat bericht viel ijskoud op ons dak. Zwaar in mineur herkauwden we dit nieuws een tijdje en toen we tenslotte terugkeerden naar de parkeerplaats en in bed kropen keken we nog eenmaal rond –de flodderige gordijntjes, het piepkleine aanrechtje, het koelkastje– met het vreemde, treurige gevoel dat dit misschien wel het laatste nachtje zou zijn in ons eigen vertrouwde koecampeertje. Een vreselijk idee. Een auto is geen ding maar een plek, schreef Karel Glastra van Loon. Hoe waar, te meer voor een camper.

Maar de volgende ochtend bleek alles weer anders. Om half tien belde Luuk van de Alarmcentrale. Hij wekte ons, we lagen nog te slapen. Hij had net gesproken met de garagehouder, zei hij, reparatie was mogelijk, het kon alleen een paar dagen duren. Beschamend idee dat hij vanuit Nederland contact had met die man, terwijl wij, die hem door de gordijntjes heen daarbuiten zagen lopen, nog op bed lagen... Het nieuws verwonderde ons, diametraal als het tegenover dat van gisteravond stond, maar we sprongen een gat in de lucht natuurlijk en gingen gelijk koffie zetten en naar de bewuste garagehouder toe. Het betrof een robuuste man, vriendelijk ogend, maar weinig spraakzaam. Erik Valla heette hij. Repareren no problem. Clutch broken, vermoedde hij. Indien yes dan nieuwe clutch bestellen in Oslo. Duurde een dag, misschien twee, misschien drie. In het ergste geval moest hij eentje laten overkomen uit Isuzu-land, dat was Zuid-Korea, en ja dan kon het anderhalve week duren, maar verder no problem. Wij vonden het allang best, opgetogen als we waren dat onze camper én onze vakantie gered konden worden, en nadat we onze Duitse buren hadden uitgezwaaid die vriendelijk lachend naar Bodo werden gesleept, 200 kilometer verderop, trokken wij ons terug in de camper en begonnen met wachten tot deze z’n clutch weer terug had.

  
Drie dagen brachten we zo door in Ulvsvåg op het parkeerterrein van garage Bilberging. Een keer werd de camper met vereende krachten de garage ingeduwd om de oude koppeling te verwijderen, en een keer om de nieuwe koppeling te installeren. De rest van de tijd stonden we maar wat te staan. Ongelukkigerwijs sloeg het weer na die mooie maandagavond om en was het de rest van de week nat en koud, met als gevolg dat we nauwelijks buiten kwamen. Vreemd genoeg vermaakten we ons prima. Met onze collectie fijne wijnen en goede boeken sloegen we ons door deze midzomernachtweek heen waarin de dagen nooit begonnen en nooit eindigden, maar continue aanwezig waren met hezelfde grauwe licht. Christel las ‘Geestdrift’ van Daniel Hecht en ik had me verdiept in contemporaine Noorse literatuur en was bezig in het meesterwerk van Lars Sabye Christensen, ‘De halfbroer’. Niet meer sinds onze studententijd hadden we ons kunnen overgeven aan zó’n orgie van luiheid, lezen en koekjes eten, ongehinderd door schuldgevoel, want wat moesten we anders? Als het droog was liepen we af en toe een rondje, om cabin fever  te voorkomen en boodschappen te doen. Het bos achter de camper diende als wc; douchen deden we slechts eenmaal, in de garage. Zo werd het donderdagmiddag. Erik Valla verklaarde de camper voor genezen. Bij wijze van proefrit reden we naar een pinautomaat, wat uren duurde, omdat het een roteind weg was en we helemaal verkeerd reden. Valla moet al gedacht hebben dat we de wielen hadden genomen, maar uiteindelijk keerden we terug om hem 5000 Noorse kronen te overhandigen, een dikke € 600. Niet slecht voor een week kamperen inclusief autoreparatie.
Tegen vieren ’s middags vertrokken we. Onze camper snorde weer als vanouds met z’n nieuwe clutch. Bye bye Ulvsvåg, op naar de Noordkaap.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten